Om een mooie aardappelplant te bekomen, zet je een aardappel met uitlopers in de grond. Die uitlopers worden het begin van je nieuwe plant. Wanneer je de uitgelopen aardappel met aarde bedekt en water geeft, groeit hij vanzelf naar het licht.
Rond eind april, begin mei kun je de aardappelen poten. Maak kuilen van ongeveer 10 cm diep en zit de aardappel hierin met de uitlopers naar boven. Bedek de aardappel met aarde. De onderlinge afstand tussen de planten moet in ieder geval 50 cm zijn.
Het duurt ongeveer 4 weken voor de aardappelen boven de grond komen (afhankelijk van het weer). En zo ziet dat er dan uit. Niet erg mooi. Maar wel heel handig.
Zodra de bovengrondse stengels ongeveer 15 cm hoog zijn, is het tijd om je aardappelplanten aan te aarden. Dat betekent dat je de grond rond de stengels aan beide kanten van de plantrij gaat ophogen. De jonge stengels zullen hierdoor grotendeels bedekt worden met aarde.
Bij de middelvroege en late soorten wacht je tot het loof afgestorven is. Dit zorgt ervoor dat de aardappelen afharden, en veel langer zullen bewaren. Opgelet: verwijder alle aardappelen uit de grond, ook de kleine knolletjes. Deze kunnen er anders voor zorgen dat de aardappelplaag het jaar nadien doorgegeven wordt.
Oogsten. Vroege aardappelen kun je al oogsten als de knollen groot genoeg zijn, terwijl het loof nog niet is afgestorven. Aardappelen om te bewaren, oogst je pas als het loof is afgestorven. De aardappel is dan afgerijpt en is daardoor langer houdbaar.
Er zijn echter ook jaren dat de aardappels pas laat geoogst kunnen worden, bijvoorbeeld bij veel regenval. Het is dan te nat om met de trekker en de aardappelrooier op het land te komen. Het risico is dat je met de machines vast komt te zitten. Toch is er wel een richtlijn wanneer aardappels te oogsten zijn.
Hoeveel pootaardappelen je nodig hebt, hangt af van hoeveel plaats je vrij hebt in de moestuin en hoeveel kilogram je wenst te oogsten. Gemiddeld mag je rekenen op ongeveer 4 kg oogst per vierkante meter geplante pootaardappelen.
Plant de aardappelen in rijen.
Zorg voor voldoende afstand tussen de rijen (± 70 cm), zo kan je je aardappelplanten achteraf gemakkelijker aanaarden. Maak plantgaten van zo'n 5 cm diep. In lichte grond (zandgrond) mogen ze zelfs iets dieper zijn (tot 10 cm). Respecteer een afstand van 30 tot 50 cm tussen de plantgaten.
Waar halverwege de vorige eeuw nog vele handen hielpen bij het looftrekken van aardappels om het blad te doen afsterven, wordt loof tegenwoordig vooral doodgespoten. Met metingen kan de hoeveelheid gif beter worden afgestemd op de fase waarin de plant zich bevindt.
Oogsten. Als de planten beginnen te bloeien (zo rond half juni) zitten er al kleine aardappeltjes aan. Dan kan je krieltjes oogsten. Wil je grotere aardappels telen, dan oogst je pas als de plant geel wordt en afsterft: in juli of augustus.
Hoeveel aardappels kunnen we oogsten van een enkele aardappelplant? 3 tot 25. Het hangt onder meer af van het ras, de grootte van het pootaardappel dat we gebruiken (pootgoed) en de plantafstanden.
Aardappelen worden vaak in richels of heuvels geplant omdat dit zorgt voor een goed gedraineerde, goed beluchte omgeving voor een sterke gewasgroei. In koudere bodems verhogen de richels de bodemtemperatuur waardoor sneller kieming en vroege groei mogelijk zijn.
En je kan natuurlijk ook al eens nadenken hoe je ze wil bereiden. Om een mooie aardappelplant te bekomen, zet je een aardappel met uitlopers in de grond. Die uitlopers worden het begin van je nieuwe plant. Wanneer je de uitgelopen aardappel met aarde bedekt en water geeft, groeit hij vanzelf naar het licht.
Je kunt alle variëteiten om hetzelfde ogenblik planten. Het verschil zit hem in de groeisnelheid en dus ook het oogstmoment. Van planten tot oogsten gaat er bij Eerstelingen maar 10 weken tijd over. Je plant ze 30 cm tussen de planten en 50 cm tussen de rijen (greppels).
Pootaardappelen worden eerder geoogst dan consumptieaardappelen en zetmeelaardappelen. De reden is, dat het bij de teelt van pootaardappelen gaat om zo veel mogelijk nieuwe aardappels te krijgen, maar deze hoeven niet heel groot te zijn. Liever niet zelfs, want kleinere pootaardappelen zijn makkelijker te vervoeren.
Aardappelen hebben niet super veel water nodig. Wanneer het erg warm is kun je de aardappelen 1 keer per week water geven. Is het niet super warm dan is een keer per 2 weken voldoende. (De aardappelen hoeven namelijk niet continue onder water te staan maar hebben wel water nodig om te groeien).
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
kalk strooien op aardappelland wordt afgeraden, aardappelen vertonen dan eerder schurftplekken op de schil. Dit is overigens niet gevaarlijk voor de consumptie.
De meeste vroege en middelvroege aardappelen kun je in juli rooien. En anders zeker begin augustus. Halflate of late rassen oogst je in september of oktober.
Dat pootaardappeltje maakt spruiten, vormt een nieuwe plant en er groeien in de grond nieuwe aardappelen aan, soms wel 8 of 10 stuks. Die nieuwe aardappelen moet je dan weer uit de grond halen, dat heet aardappelen rooien.
Laat ze niet langer dan één dag drogen, anders worden ze groen. De laatste aardappelen worden in de eerste helft van oktober gerooid. Bewaren tot nieuwjaar lukt vrij goed. Wel in het begin regelmatig controleren op de aanwezigheid van rotte knollen, want die steken de rest ook aan.
Drogen en bewaren
Voordat je de aardappelen in de opslag doet, laat je ze één dag drogen. Dit kan buiten of binnen; leg ze dan op kranten. Laat ze niet langer dan 1 dag in het licht, anders worden ze groen.
De late rassen (bildtstar, bintje, eigenheimer, roseval, santé en nicola) worden over het algemeen vanaf september gerooid. Aardappelshop heeft ook een aantal rassen die een beetje in het midden zitten. De eerste bildtstar en nicola worden namelijk meestal al in augustus gerooid.
Aardappelen bewaren doe je daarom best op een koele (tussen 2 en 10 °C), donkere, droge en goed verluchte plaats (bv. kelder (kast)) in een geperforeerde papieren zak, een net of een open mand. Schud ze af en toe om. Bewaar aardappelen nooit in de koelkast.