Een lijdend voorwerp kan zowel een persoon als ding zijn. Dit zinsdeel ondergaat een handeling en handelt zelf niet en is ook niet actief.
Mij (of me) is de voorwerpsvorm.
Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde. Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen).
Een lijdend voorwerp kan zowel een persoon als ding zijn. Dit zinsdeel ondergaat een handeling en handelt zelf niet en is ook niet actief.
Directe objectpronomen worden meestal voor een vervoegd werkwoord geplaatst . Het voornaamwoord moet in geslacht en getal overeenkomen met het zelfstandig naamwoord dat het vervangt.
Een lijdend voorwerp is een zelfstandig naamwoord of zelfstandig naamwoordgroep die de actie van een werkwoord ontvangt van het onderwerp van een zin. Niet alle zinnen hebben lijdende voorwerpen . Voorbeeld: Ze sliep twaalf uur. Voorbeeld: Het team is op weg naar huis van de wedstrijd.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
Volgens de klassieke schoolregel voor hen en hun gebruiken we hun voor het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en gebruiken we hen voor het lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Het lijdend voorwerp is een onderdeel van het redekundig ontleden. Het lijdend voorwerp is onderdeel van de schoolgrammatica en wordt ook zinsontleding of zinsdeelbenoeming genoemd. De Latijnse naam voor lijdend voorwerp is direct object en de afkorting is lv.
Bedoeld is het zinsdeel dat een handeling ondergaat die door middel van het gezegde in dezelfde zin wordt beschreven. Je kunt het ook zo zeggen: het lijdend voorwerp is het zinsdeel dat als de zin in de lijdende vorm wordt gezet, onderwerp van die zin wordt (zie onder).
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Wel geldt het als een teken van beleefdheid dat men zichzelf niet als eerste noemt. De persoonlijke voornaamwoorden ik, mij, wij en ons komen daarom bij voorkeur aan het einde van de nevenschikking. Bij ik en mij is deze voorkeur het sterkst.
Elk object binnen een voorzetselgroep is het object van het voorzetsel. Het kan niet het lijdend voorwerp van het werkwoord zijn . Het goede nieuws is dat u het lijdend voorwerp in een zin gemakkelijker kunt identificeren als u weet dat het niet binnen een voorzetselgroep kan staan.
Lijdende objecten bestaan niet altijd uit één woord; soms zijn het hele zinnen of zelfs clausules .
Soms is er in de zin geen lijdend voorwerp aanwezig, maar wel een meewerkend voorwerp. Dat is in twee situaties het geval: als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft en als je te maken hebt met een lijdende (of passieve) zin.
Intransitieve werkwoorden hebben geen object nodig om zinvol te zijn – ze hebben op zichzelf al betekenis. Intransitieve werkwoorden hebben geen lijdend voorwerp . In plaats daarvan kunnen intransitieve werkwoorden een bijwoord of bijwoordelijke zin hebben die hun betekenis compleet maakt.
Overgankelijk werkwoord: Ze liep een marathon. Inovergankelijk werkwoord: We rennen elke dag. Kassa en marathon zijn lijdende objecten . Alleen omdat er een zelfstandig naamwoord achter het werkwoord staat, betekent nog niet dat het een lijdend object is.
Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt. Sommige werkwoorden hebben nooit een lijdend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige altijd. Je kunt herkennen of een werkwoord een lijdend voorwerp bij zich kan hebben door te vragen: "Kan ik iemand/iets [werkwoord]?"
OW'er, oorlogswinstmaker, een scheldwoord voor iemand die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland profiteerde van de neutraliteit van Nederland om, bijvoorbeeld door speculatie in schaarse grondstoffen, hoge winsten te behalen. Ow (band): Belgische band.
Us kan het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp of het voorwerp van voorzetsels zijn . Bijvoorbeeld: Us als lijdend voorwerp ontvangt de actie van het werkwoord.
In een ontkennende zin begint een lijdend voorwerp met een onbepaald lidwoord met geen. Op is het achtervoegsel dat bij er hoort ('erop' vervangt 'op het', zie 'er' in plaats van 'het/ze'), maar ervan gescheiden wordt door nog en geen. Het achtervoegsel is deel van de categorie DIVERSEN (rechterzijde).
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp. Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van. Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.