Een grootvader, grootpa of opa is een man die een kleinkind heeft.
, grootpa, grootpapa, opa, vadersvader of moedersvader.
[familie] een vader van een grootouder.
Vroeger had je oma en opa, bomma en bompa. Tegenwoordig worden er heel wat namen gebruikt voor de grootouders van je kindje. Wij legden ons oor te luister in de Libelle Grootouders-groep en vonden alvast enkele toffe namen voor grootouders: oma, opa, meter, peter, meme, pepe, bomma of bompa …
Een grootvader, grootpa of opa is een man die een kleinkind heeft.
We weten allemaal dat de vader van onze vader onze grootvader is, en zijn vader onze overgrootvader. Maar de verste lijn die we kunnen benoemen is zijn vader, onze betovergrootvader.
Ook zijn er vaak nog overgrootoma's die in aanmerking komen voor een andere naam. Dus in het ene gezin zal omi gebruikt worden voor een oma (1 van de twee) of voor beiden met een toevoeging (omistrand of omihondje of omibos) en in het andere is het de benaming van de overgrootmoeder.
[familie] de moeder van de grootvader of de grootmoeder.
Maar bij de woorden 'oma' en 'opa' (in het Vlaams 'bomma' en 'bompa') is dat een heel ander verhaal. Enig idee hoe een kleinkind haar grootmoeder in het Russisch aanspreekt? En hoe een Japanse dreumes z'n opa noemt?
Opa en oma komen uit de kindertaal, het zijn verkortingen van grootpa(pa) en grootma(ma). En dat pa(pa) en ma(ma) typische kinderwoorden zijn, spreekt voor zich. Ik herinner me nog dat ik mijn grootmoeder vroeger opoe noemde.
De gemeenschappelijke voorouder zelf kan als eerste generatie beschouwd worden, zijn kinderen zijn generatie twee, zijn kleinkinderen generatie drie, zijn achterkleinkinderen generatie vier, enzovoorts. Bij de meeste mensen is tijdens de geboorte wel een of meerdere grootouders in leven.
Al snel zie je dat vanaf generatie 6 de basis hetzelfde blijft (groot, overgroot, betovergroot), en komt daarvoor telkens een andere benaming. Dus de vader/moeder van jouw betovergrootvader/moeder is dus officieel jouw oudvader/moeder.
Een grootmoeder of oma is een vrouw die een kleindochter of kleinzoon heeft. Dit kan een kind zijn van haar (plus)zoon of van haar (plus)dochter.
, kind van een kleinkind.
Eerstegraads familieleden: partner, ouders (ook adoptie- en stiefouders), schoonouders, kinderen (ook adoptie- en stiefkinderen), schoondochters- en schoonzonen. Tweedegraads familieleden: broers, zussen, kleinkinderen, opa's, oma's, schoonzussen, zwagers, stiefzussen, stiefbroers.
Bijvoeglijk naamwoord. De aangetrouwde familieleden worden ook wel de koude tak genoemd. De man van mijn zus is een aangetrouwd familielid en wordt wel zwager genoemd.
overgrootouders van uw partner; achterkleinkinderen van uw partner; neven en nichten van uw partner (kinderen van broers of zussen); ooms en tantes van uw partner (broers of zussen van de ouders).
Overgrootouders moet je koesteren
"Met vier generaties op de foto!" Dat is een trotse uitroep van overgrootouders bij de geboorte van een achterkleinkind.