Het voltooid deelwoord is een onderdeel van de werkwoordspelling. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d.
Het voltooid deelwoord vind je vaak helemaal achteraan in de zin. Je kunt die vaak makkelijk herkennen. Voltooid deelwoorden beginnen namelijk meestal met ge- en soms ook met ver-, be-, er-, ont-, her-, mis-. Je gebruikt een voltooid deelwoord om te vertellen over iets wat afgerond is.
Enkele voorbeelden van een voltooid deelwoord zijn: Hij is door een wesp gestoken. Mijn opa heeft zijn been gebroken. Dat heb jij goed gedaan.
De voltooide tijden worden gevormd met een hulpwerkwoord van tijd (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord: hij heeft gewerkt, hij is gekomen. Wanneer welk hulpwerkwoord wordt gebruikt, is niet in enkele eenvoudige regels te beschrijven.
Afbreekpatroon: vol·tooid 1) gereed, klaar Voorbeeld: 'Kent u het burgerinitiatief voltooid leven?' 2) volkomen, volmaakt, perfect . Synoniemen: af afgedaan afgelopen afgerond beëindigd gedaan geëindigd gepleegd gereed klaar over perfect uit voorbij 1 definitie...
Als het onderwerp enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook.Hij loopt, de mensen schreeuwden, ik fiets.Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets al is gebeurd.
Bij overgankelijk gebruik worden deze werkwoorden met hebben vervoegd, bij onovergankelijk gebruik met zijn. Als de handeling zelf centraal staat, dan worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, dan worden ze met zijn vervoegd.
ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht. de gedouchte man.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d.Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Je herkent een voltooid deelwoord in een zin aan het hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord staat samen in de zin met een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord kan VOOR het voltooid deelwoord staan, maar ook ACHTER het voltooid deelwoord. Let vooral goed op de hulpwerkwoorden hebben(heeft), worden(wordt) en zijn (is).
Wat is de voltooide tijd? Er is sprake van de voltooide tijd als de activiteit die het werkwoord uitdrukt al is afgerond. Je kind herkent deze werkwoordstijd aan het feit dat er een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord in de zin staan.
Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets is gebeurd of is afgerond. Kijk bijvoorbeeld naar deze zin: Heb je je examen gehaald? Je vraagt naar iets wat is gebeurd, wat is voltooid. Dat doe je in deze zin met het hulpwerkwoord heb en het voltooid deelwoord gehaald.
Als we de regel van 't kofschip op verhuizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [verhuiz]. Het voltooid deelwoord van verhuizen is verhuisd.
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is. Het is belangrijk om te weten dat iets is afgerond wanneer er een voltooid deelwoord gebruikt wordt.
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin. Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.
Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. De persoonsvorm helpt je kind om te bepalen in welke tijd een zin staat.
Regel 1. Voeg bij regelmatige werkwoorden de uitgang -t aan de stam toe als de verleden tijd eindigt op -te(n). Voeg de uitgang -d toe als de verleden tijd eindigt op -de(n). Voeg geen extra -t of -d toe als de stam al eindigt op een -t of -d.
De verleden tijd verschilt van de tegenwoordige tijd door een vervoeging (-de of -te) achter de stam of door een verandering van de klinker in de werkwoordsstam. Het verschil tussen de voltooide en onvoltooide tijd is dat er bij de voltooide tijd niet alleen een persoonsvorm in de zin staat.
werkwoord: gaan (verleden tijd: gingen)
Een werkwoord met inflectie noemen we een >finiet werkwoord. Het wordt ook wel >persoonsvorm genoemd.