Woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn ook bijwoordelijke bepalingen.
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel. Een bijwoordelijke bepaling is ook vaak te vervangen door één woord, bijvoorbeeld daar of hier.
Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
van ontkenning of negatie (Hij komt niet → niet is dan een bijwoordelijke bepaling)
De bijwoordelijke bepaling in een zin zijn de overgebleven woorden die antwoord geven op de vragen: waar, wanneer, waarmee, waarheen, waarvandaan, wat, hoe, met wie/wat, waarom en hoelang. In sommige zinnen kan de bijwoordelijke bepaling ook: nou, wel, niet of ook zijn.
Antwoord: Een bijvoeglijke bijzin fungeert als een bijvoeglijk naamwoord (wijzigt een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord); een bijwoordelijke bijzin fungeert als een bijwoord (beschrijft een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord); een zelfstandige bijzin wordt gebruikt als een zelfstandig naamwoord (onderwerp van een werkwoord, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, nominatief gezegde of lijdend voorwerp van het voorzetsel).
We zetten het hier op een rijtje: Een bvb zegt iets over een zn; een bwb zegt iets over het gezegde. Een bvb is een deel van een zinsdeel; een bwb is een zelfstandig zinsdeel. Een bwb kun je voor de persoonsvorm plaatsen zonder de betekenis van de zin te veranderen, bij een bvb kan dat niet.
Wat de structuur van een bijvoeglijke bijzin betreft, moet u het volgende weten. Het begint met een betrekkelijk voornaamwoord zoals who, that, which, whose, etc.en komt direct na het zelfstandig naamwoord of de zelfstandig naamwoordgroep die het modificeert . Dit wordt op zijn beurt gevolgd door een zelfstandig naamwoord of een werkwoord.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets. De jongen is koning.
'Fronted adverbial' is dus een beschrijving van dingen die je voor de hoofdzin zet - waarvan er verschillende constructies mogelijk zijn. 'Subordinate clause' is een beschrijving van een clausule die de hoofdzin of elementen binnen een hoofdzin wijzigt.
Een bijwoordelijke bepaling bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Je kan de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te stellen als: Waar?Wanneer?Hoe?
De bp vinden
Om de bp in een zin te vinden heb je eerst de persoonsvorm en het onderwerp nodig. Daarna kijk je of er sprake is van een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp. In de overgebleven zinsdelen kan een bijwoordelijke bepaling gevonden worden.
Bijwoorden die de houding en het standpunt van de spreker of schrijver aangeven , staan meestal vooraan .
In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel. In een bijzin staat de persoonsvorm niet vooraan, maar juist achteraan (helemaal achteraan of als een van de laatste woorden).
Vaak staan bijvoeglijke bepalingen vóór het woord of de woordcombinatie waar ze bij horen (dit heet: attributief gebruik). Dan kun je ze ook voorbepalingen noemen. Bijvoeglijke bepalingen zijn meestal bijvoeglijke naamwoorden (sportief, mooi), bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw) en telwoorden (drie, veel).
Houd er rekening mee dat bijvoeglijke bijzinnen een onderwerp en een werkwoord bevatten, beginnen met een betrekkelijk voornaamwoord (who, whom, whose, that, which) en afhankelijke bijzinnen zijn. Dat wil zeggen dat ze niet op zichzelf kunnen staan, omdat ze geen betekenis hebben zonder een onafhankelijke (hoofd)zin.
Een voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling is: 'Ze heeft Wim voor zijn rapport een cadeau gegeven'. In deze zin is 'voor zijn rapport' de bijwoordelijke bepaling.
Dus hoe kun je zien wat een bijwoord is en wat een bijvoeglijk naamwoord? Hoewel bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden beide woordsoorten zijn die worden gebruikt om iets te beschrijven, is het verschil tussen hen wat ze beschrijven: bijvoeglijke naamwoorden beschrijven zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden, terwijl bijwoorden worden gebruikt om werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of andere bijwoorden te beschrijven .
De bepaling van gesteldheid vinden we door de volgende vraag te stellen: Hoe + gezegde + onderwerp? of Hoe + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Als het antwoord op deze vraag zowel iets over het onderwerp/lijdend voorwerp als over het gezegde zegt, is het een bepaling van gesteldheid.
Een bijvoeglijke bijzin is een bijzin die als nabepaling bij een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord staat. Een bijvoeglijke bijzin is nooit een zelfstandig zinsdeel, maar altijd een deel van een zinsdeel.
Zelfstandige bijzinnen bestaan uit een onderwerp en een werkwoord, maar functioneren als zelfstandige naamwoorden. (Bijvoeglijke bijzinnen en bijwoordelijke bijzinnen functioneren respectievelijk als bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.) Zelfstandige bijzinnen zijn afhankelijke bijzinnen en kunnen niet op zichzelf als een volledige zin functioneren .
Welke soorten bijvoeglijke naamwoorden zijn er? Op het gebied van bijvoeglijke naamwoorden wordt onderscheid gemaakt tussen de soorten: attributief, zelfstandig, predicatief, bijwoordelijk en partitief.