Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc.Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.
Omschrijving. Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
Je is niet alleen de gereduceerde vorm van het bezittelijk voornaamwoord jouw, maar ook van de persoonlijke voornaamwoorden jij en jou. (6) Als je wilt, kun je bij ons blijven slapen.
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen (concreet of abstract), zonder die met name te noemen. Voornaamwoorden komen dus in feite 'in de plaats van' een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld die in plaats van 'Andrea', of het in 'Ik begrijp het!
Vuistregels. Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen (persoonlijk). Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc. Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Het rijtje ik, jij, hij, zij
Dat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp van de zin zijn. Daarom worden ze ook wel de onderwerpsvorm genoemd. De bekendste van dit rijtje zijn 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'.
Er zijn veel verschillende soorten voornaamwoorden, namelijk: persoonlijke, bezittelijke, wederkerende, wederkerige, aanwijzende, betrekkelijke, vragende en onbepaalde voornaamwoorden.
Voornaamwoorden: hij, zij, hen: volg de voorkeur van de trans persoon zelf. Naar trans mannen verwijs je met 'hij', en trans vrouwen met 'zij'. In 2016 heeft de transgemeenschap genderneutrale voornaamwoorden gekozen voor trans personen die zich man noch vrouw voelen.
Wie wordt ook gebruikt als betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent, om naar personen in het algemeen te verwijzen. Het antecedent kan steeds expliciet gemaakt worden door middel van de voornaamwoorden hij of zij (in algemene zin gebruikt), iedereen, ieder, allen, degene, iemand enzovoort, gevolgd door die.
Jij is goed als er nadruk op ligt: 'Niet ik, maar jij zou het doen! ' Je is het minder nadrukkelijke alternatief: 'Het lukt wel, maar je mag altijd helpen. ' Je kan ook 'men', 'jou' of 'jouw' betekenen. Je en jij kunnen als onderwerpsvorm meestal door elkaar heen gebruikt worden.
Als je geen onderwerpsvorm is, kunnen we meestal zowel je als jou gebruiken. Het is aan te bevelen om in dat geval zo veel mogelijk de gereduceerde vorm je te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm jou maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben je (jou) uitgenodigd.
In sommige gevallen is zowel jij als jou mogelijk na dan, als of zoals, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar, ons enzovoort. Ze drukken uit dat er een relatie van bezit of herkomst is tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk en zelfstandig worden gebruikt.
Een onbepaald voornaamwoord wordt gebruikt om iets niet-concreets aan te duiden, dus verwijst niet naar specifieke personen of dingen. De onbepaalde voornaamwoorden die in onze taal regelmatig voorkomen zijn: iets, niets, alles, iedereen, iemand, niemand, andere(n), elk(e) en ieder(e).
Voornaamwoorden hebben zelf geen betekenis maar ze verwijzen naar woorden die wel betekenis hebben. Ze maken de communicatie efficiënter: je hoeft niet steeds de persoon of de zaak te herhalen. Voornaamwoorden maken dus dat je tekst veel lekkerder leest. Ze worden ook wel verwijswoorden genoemd.
De onbepaalde voornaamwoorden (of equivalenten daarvan) iemand, niemand, de een of ander, deze of gene worden zelfstandig gebruikt en verwijzen naar personen. Hopelijk ontmoet je nog iemand met meer begrip. Zou er nog iemand komen? Ik moet om drie uur op dat kantoor zijn: ik heb een afspraak met iemand gemaakt.
Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout).
Die heeft gisteren iemand geholpen die van de fiets was gevallen. Eigenlijk werkt die/diens gewoon heel simpel. Die is het aanwijzend voornaamwoord, diens het bezittelijke. Die/diens maakt ook duidelijk dat het om een individu gaat.
Het voornaamwoord men wordt alleen gebruikt als onderwerp van een zin (gecombineerd met een enkelvoudige persoonsvorm) en behoort voornamelijk tot formele taal. Het stelt de door het gezegde uitgedrukte werking centraal en duidt alleen vaag aan dat die werking verricht of ondergaan wordt door personen.
Om naar een vrouwelijke persoon te verwijzen kan in de standaardtaal in het hele taalgebied als voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord enkelvoud altijd haar gebruikt worden.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Ik ga vrijdag naar de speeltuin. Reis jij graag met de trein? Hij is aan de beurt.