Nee, hun als onderwerp (hun zijn, hun doen, hun zeggen, hun hebben, enz.)geldt nog steeds als een flinke taalfout. Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' een ernstige en lelijke fout, niet alleen in de schrijftaal, maar ook in de spreektaal. 'Zij hebben dat gedaan' is wél juist.
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt: Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is. Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is.
In de spreektaal in Nederland, evenals in veel Nederlandse dialecten, komt behalve zij, ze en die ook het woordje hun als onderwerpsvorm voor het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud voor. In Vlaanderen en Suriname komt dit gebruik van hun niet voor.
Je schrijft 'hun' bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Als er wel een voorzetsel voor staat, hoef je aan de woordvorm niet meer te zien dat het meewerkend voorwerp is. Dan schrijf je 'hen'.
Gebruik hun als het een meewerkend, belanghebbend of bezittend voorwerp zonder voorzetsel, of een ondervindend voorwerp is. Gebruik hen als het een lijdend voorwerp of oorzakelijk voorwerp is. Gebruik hen na een voorzetsel, welke grammaticale functie het ook heeft.
“Hun” kun je gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Dan verwijst het woord altijd naar meerdere personen. Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken.
Het woord hun staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Het belangrijkste verschil daarbij is het onderscheid tussen een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp. Voor een lijdend voorwerp gebruiken we hen. In dat geval kan hen niet vervangen worden door een combinatie met een voorzetsel. Voor een meewerkend voorwerp is hun het correcte voornaamwoord.
Het werkwoord bezighouden wordt in één woord geschreven.
Ook de vervoegde vormen schrijven we in één woord, tenzij de twee delen (bezig en houden) gescheiden worden door andere woorden (bijvoorbeeld: wat me bezig heeft gehouden), of de volgorde ervan gewisseld is (bijvoorbeeld: ik hou me bezig).
Als het woord in de zin een bezittelijk voornaamwoord is, dan schrijf je altijd hun. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Na het bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord. Dat is hun werkblad.
Je gebruikt hun als een meewerkend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geef hun nog een kans. Je gebruikt hen als een lijdend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geloof hen. Als je twijfelt, kun je in beide gevallen hun en hen vervangen door ze.
Hen is het aanwijzend voornaamwoord: Vb. 1. Hen gaat morgen op vakantie. Hun is het bezittelijk voornaamwoord: Vb.
Om naar meerdere vrouwen te verwijzen, gebruiken we de voorwerpsvormen hen, hun of ze. Met dezelfde meervoudsvormen verwijzen we ook naar mannen. Het gebruik van haar als vrouwelijk meervoud van het persoonlijk voornaamwoord is verouderd.
hun pronoun Uitspraak: [hʏn] 1) <je zegt dit als iets van meer mensen is> Voorbeeld: `De buren hebben hun huis verkocht. ` 2) <je zegt dit als je over meer mensen praat> aan of voor betrokkenen Voorbeeld: `Ik heb h...
De minister diende hen van repliek. Wat hen betreft, gaat de zaak gewoon door. Gebruik hun als meewerkend voorwerp, zonder voorzetsel. De actievoerder overhandigde hun de handtekeningen.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
In de eerste zin vraagt iemand mij wat mij tegenhoudt om iets te doen. Misschien wordt het nog duidelijker als je je vervangt door jou: wat houdt jou tegen. Het onderwerp in de eerste zin is dan ook wat en niet je. In de tweede zin gaat het om de vraag wat ik tegenhoud.
Het kan allebei. 'Hou' sluit goed aan bij de spreektaal, 'houd' is iets meer een schrijftaalvorm.
je is het lijdend voorwerp; het is te vervangen door jou. houdt is de persoonsvorm, de vorm van het werkwoord die samenhangt met het onderwerp. omdat wat het onderwerp is, komt er een t achter de stam houd.
Na een voorzetsel: Ik eet bij hen. Ik ben met hen naar het strand gegaan. Als het lijdend voorwerp is: Hij slaat hen. Geheugensteuntje hierbij is dat hen verandert in ze of zij als je de zin lijdend maakt: Zij worden geslagen door hem.
De juiste spelling is: Ik heb jou jouw auto zien parkeren. Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens… achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Daarbij geldt de vorm hun in het algemeen als minder formeel en spreektaliger. Hun is bovendien in delen van Nederland in de alledaagse gesproken taal in gebruik als onderwerp, dit in tegenstelling tot hen dat zowel in de spreek- als schrijftaal uitsluitend een voorwerpsvorm kan zijn.
Nee, hun als onderwerp (hun zijn, hun doen, hun zeggen, hun hebben, enz.) geldt nog steeds als een flinke taalfout. Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' een ernstige en lelijke fout, niet alleen in de schrijftaal, maar ook in de spreektaal. 'Zij hebben dat gedaan' is wél juist.
Je schrijft 'hun' bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Als er wel een voorzetsel voor staat, hoef je aan de woordvorm niet meer te zien dat het meewerkend voorwerp is. Dan schrijf je 'hen'.