Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -d of -t moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d.Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
branden - ik / jij / hij brandde - wij / jullie / zij brandden. leggen - ik / jij / hij legde - wij / jullie / zij legden. maaien - ik / jij / hij maaide - wij / jullie / zij maaiden.
'Word' gebruik je in de gebiedende wijs en wanneer je de ik-vorm gebruikt. 'Wordt' gebruik je bij de hij/zij/het-vorm.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Juist is: 'Morgen wordt je salaris gestort. ' In de zin 'Morgen wordt je salaris gestort' is je de niet-nadrukkelijke vorm van jouw. Er staat dus eigenlijk: 'Morgen wordt jouw salaris gestort.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
ik verhuis, jij verhuist, hij verhuist, wij verhuizen. ik verhuisde, wij verhuisden. ik ben verhuisd. de verhuisde spullen.
Misschien helpt het om dit te onthouden: als je twijfelt tussen twee schrijfwijzen en het woord wordt bijvoeglijk gebruikt, kies dan de korte schrijfwijze: het ontvreemde geld (niet: ontvreemdde) het verwoeste gebouw (niet: verwoestte)
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord is geen werkwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord. Als je eerst oefeningen wilt maken met alleen het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord dan kan dat hier. Klik de juiste vorm van het werkwoord aan of het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Het voltooid deelwoord van het werkwoord slaan is in al zijn betekenissen geslagen. Geslaan* komt soms voor in de spreektaal in België, maar die vorm is geen standaardtaal.
Vervoeging: ik douch, jij doucht, wij douchen. ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht.
Voltooid deelwoord
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Je luistert of de klank van de laatste letter hetzelfde is als een van de medeklinkers tkfschp. Met andere woorden: is het een t, k, f, s, ch of p? De r van gebeur is geen medeklinker in 't kofschip.
U bedoelt vast in de lach. die deze regel zijn vinden: Ik schiet in de lag fout.
Tegenwoordige tijd: Ik brand (stam) Hij brandt (stam + t) Wij branden (hele werkwoord) Verleden tijd: Ik brandde (stam + de, het is niet 'ik brande' omdat de stam 'brand' is en niet 'bran') Hij brandde (stam + de) Wij brandden (stam + den) Voltooid deelwoord: Het vuur heeft gebrand.
Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken. De zwakke vorm zegde en de onregelmatige vorm zeide van zeggen behoren tot deze categorie.
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
De verleden tijd van storen is 'stoorde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gestoord'.