Verlaatte is de verleden tijd van het werkwoord verlaten in de betekenis 'later komen dan verwacht of bedoeld was'. In de verleden tijd voegen we -te(n) toe aan de stam: verlaat + te(n) = verlaatte(n). Ik was heel boos omdat hij zich zo verlaatte. De organisatoren verlaatten het aanvangsuur van de wedstrijd.
Werkwoord. Ik verlaatte. Jij verlaatte. Hij, zij, het verlaatte.
Verlaten is het voltooid deelwoord van het werkwoord verlaten in de betekenis 'vertrekken van, achterlaten'.
Het woord verlaten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Het voltooid deelwoord is een onderdeel van de werkwoordspelling. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk. Je laat zien dat 'gemaaide' iets zegt over het gras, het voltooid deelwoord wordt zo als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Vervolgens laat je zien dat je deze woorden zo kort mogelijk schrijft, meestal komt er alleen een ~e achter de woorden.
Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd op verschillende manieren schrijven: stam + te(n) of stam + de(n). Als de stam al op een t of een d eindigt, schrijf je dubbel t of dubbel d.
Regelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
Je krijgt dan: ge + ik-vorm + t/d. Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord). Haal -en ervan af. Op welke letter eindigt het werkwoord nu?
De achternaam Verlinden is een geoniem en verwijst naar een plaats waar één of meerdere lindes groeiden. Varianten als achternaam zijn: Van de(r) Linden, Van Linde, Van der Lynden, Von der Linden, Van Terlinden, Verlinde(n), Verlynde, Verlijnde en Verlende.
Het woord vilein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Ventileren is het voortdurend verversen van lucht in huis. Verluchten is het wijd openzetten van de ramen en deuren die in contact staan met de buitenlucht. Beide zijn noodzakelijk voor een gezond binnenmilieu in huis.
Goed zijn: aan elkaar, bij elkaar en met elkaar. Elkaar staat dus telkens los achter het voorzetsel. Een combinatie van een voorzetsel (zoals aan, bij en met) en elkaar schrijf je vrijwel altijd los.
Beide vormen van het wederkerig voornaamwoord behoren tot de standaardtaal, maar alleen elkaar is algemeen bruikbaar, terwijl mekaar een beperktere gebruikswaarde heeft.
Rood wordt rode, geel wordt gele, verlaat wordtverlate, gesmeed wordt gesmede, ontbloot wordt ontblote en besmet wordt besmette. Als het voltooid deelwoord eindigt op –en, hééft dat woord al die uitgangsklank (met die stomme e). Daar komt dus geen letter bij als dat voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord wordt.
Regelmatige werkwoorden
Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Je schrijft de verleden tijd dus door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d of t eindigt, krijg je dus dubbel-d of dubbel-t: ik antwoord – ik antwoordde – wij antwoordden; ik sport – ik sportte – wij sportten.
Je kunt en je kan zijn allebei correct.
In Nederland wordt je kan informeler gevonden dan je kunt. In België wordt het gebruik van je kan niet als informeler beschouwd.
In de film- en boekenwereld is suspense een gangbaar begrip. Het is een spanningstechniek om het publiek geboeid te houden. In het Engels betekent het letterlijk uitstel of opschorting. Hiermee wordt de kern van de techniek duidelijk: iemand die een verhaal vertelt, kan suspense gebruiken om spanning op te bouwen.
Zowel vergrootte als vergrote is correct, maar het zijn vormen met een verschillende functie. Vergrootte is de verleden tijd van het werkwoord vergroten. De stam van vergroten is vergroot.
Als er een hoofdpersoon "je/jij" voor het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t.Als er een hoofdpersoon "hij/zij/u/het" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t.