Is het de of het slaapkamer In de Nederlandse taal gebruiken wij de slaapkamer.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”.Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Lidwoordenð¥
Lidwoorden zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
– het linnen, het ijzer, het metaal. Dus ook: het denim, het teak, het plastic.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het appartement.
Is het de of het oven
In de Nederlandse taal gebruiken wij de oven.
Deze en die
Bijvoorbeeld: de huizen en de rondleiding. Naar zo'n de-woord verwijs je met de deze en die (dit noem je aanwijzende voornaamwoorden). Een paar voorbeelden: Er staan hier veel fijne huizen in de buurt, maar die/deze zijn voor ons onbetaalbaar.
Zowel de matras als het matras is correct. In België wordt matras voornamelijk als de-woord gebruikt. In Nederland is zowel de matras als het matras gangbaar.
Is het de of het broek
In de Nederlandse taal gebruiken wij de broek.
Is het de of het veld
In de Nederlandse taal gebruiken wij het veld.
Voorbeelden van talen zonder lidwoorden zijn het Latijn, het Russisch en het Fins. Andere talen, waaronder het Iers (an) en het Esperanto (la), kennen alleen een bepaald lidwoord. Ook het Nederlands kende oorspronkelijk geen lidwoorden. In het Oudnederlands ontbraken ze nog, het Middelnederlands kende ze echter al wel.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden als huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een 'zelfstandigheid' aanduiden. Dat kunnen concrete zaken zijn, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, brug, hout).
Factuur is een vrouwelijk de-woord.
Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas. Ik viel achterover toen ik het bedrag op die factuur zag! Hij heeft elke factuur netjes betaald.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het bedrag.
Is het de of het centrum
In de Nederlandse taal gebruiken wij het centrum.
Is het de of het zand
In de Nederlandse taal gebruiken wij het zand.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de knie.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de voet.
Diernamen als hond, olifant en papegaai hebben van oorsprong een mannelijk woordgeslacht. Er wordt naar verwezen met de mannelijke voornaamwoorden hij, hem en zijn.
Een lidwoord is afhankelijk van een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: De laatste fiets en het laatste huis.
Een lidwoord is afhankelijk van een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: De nieuwe fiets en het nieuwe huis.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden (dit boek, dat boek). Als ze contrasterend worden gebruikt, wijst dit een persoon of zaak aan die dichtbij is, terwijl dat een persoon of zaak aanwijst die verderaf is.
Toelichting. Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Het aanwijzend voornaamwoord dit verwijst naar enkelvoudige het-woorden (dit meisje); deze verwijst naar enkelvoudige de-woorden (deze jongen) en naar meervoudige woorden (deze meisjes en jongens).