Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Als er een zelfstandig naamwoord volgt, schrijf je altijd: beide. Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding. Beide apparaten zijn bij ons verkrijgbaar.
Of je beide of beiden schrijft, hangt af van de vraag waarnaar het verwijst. Als het over twee personen gaat, schrijven we beiden. In alle andere gevallen blijft de n achterwege. Dat is het geval als het gaat om twee dingen, maar ook als er sprake is van een persoon en een ding.
Beide schrijf je zonder -n als het bij een zelfstandig naamwoord hoort. Het maakt in dat geval niet uit of het over een persoon, een bedrijf, dier, instituut, instelling of ding gaat. Daarnaast schrijf je beide zonder -n als het zelfstandig in de zin staat en niet op 1 of meer personen slaat.
Toelichting. Woorden als beide en alle krijgen in het meervoud een -n als ze verwijzen naar personen en zelfstandig gebruikt worden.
Je kunt en je kan zijn allebei correct. In Nederland wordt je kan informeler gevonden dan je kunt. In België wordt het gebruik van je kan niet als informeler beschouwd.
Als gebruiken we na de woorden even, (net) zo, evenveel, (net) zoveel, hetzelfde en dezelfde. De combinaties met dan drukken een ongelijkheid uit, die met als een gelijkheid. Dan wordt ook gebruikt na niets en niemand als het woord anders er niet achter staat, maar er wel bij gedacht kan worden.
In de combinatie met z'n allen krijgt het woord allen een -n omdat het naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt is. De combinatie met z'n alle* is niet correct. Ze waren met z'n allen te laat voor de vergadering.
Voor woorden als 'sommige, andere, enkele, vele' geldt ongeveer dezelfde regel als voor 'alle'. Je schrijft deze woorden zonder n als ze zelfstandig gebruikt worden en niet op personen slaan: Ik vind van planten leuk dat sommige met de zon meedraaien.
Hetzelfde en dezelfde zijn aanwijzende voornaamwoorden die een overeenkomst met iets bekends aangeven. Hetzelfde verwijst naar het-woorden, dezelfde verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen. Hetzelfde kan ook een bijwoord zijn met de betekenis 'gelijk, gelijksoortig', 'ongewijzigd' of 'eender'.
Wat is het meervoud van meerdere? Het meervoud van meerdere is 'meerderen'. Eén meerdere, twee meerderen.
Maar wanneer is er sprake van “zelfstandig gebruik”? Twee gevallen zijn duidelijk: als er een zelfstandig naamwoord achter staat is 'sommige' bijvoeglijk gebruikt. En als er niks achter staat, en je denkt er niet meteen iets bij ('Sommigen onder ons'), dan is het zeker zelfstandig.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout).
allebei = allebei telwoordUitspraak: [ɑləˈbɛi] (van twee personen of dingen) de een en de ander Voorbeelden: `Jullie gaan nu allebei naar bed. `, `allebei de partijen willen er beter van worden.
Zo'n (zo een) kan alleen bij een telbaar woord in het enkelvoud. In het meervoud is het zulke.
Vroeger werd u als aanspreekvorm met een hoofdletter geschreven, maar dat is tegenwoordig niet meer gebruikelijk. Conform de andere persoonlijke voornaamwoorden, schrijven we u (en ook het bezittelijk voornaamwoord uw) met een kleine letter, behalve als het aan het begin van een zin staat.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
In sommige gevallen is zowel jij als jou mogelijk na dan, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Jij is de onderwerpsvorm van de tweede persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Jou is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Je zult en je zal zijn allebei correct. De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.