Wat is het hele werkwoord? In de voorbeeldzin uit de inleiding zien we de persoonsvorm 'hangt' en de woorden 'van' en 'af'. Het hele werkwoord is 'afhangen' en daarbij hoort het voorzetsel 'van'.
Het werkwoord hangen kan niet alleen volgens de regel (zie [18.5.2.1/ii]) als vervangende infinitief voorkomen (zie 7a), maar een enkele keer ook als voltooid deelwoord, dat dan verplicht op de infinitief volgt (zie 9b).
“Zijn” wordt verder met intransitieve werkwoorden gebruikt die een verandering van toestand uitdrukken waarin het onderwerp zich bevindt; soms is dat een verandering in de psychische toestand, soms een verandering in de fysische toestand. Hij is twee keer gevallen. Ik ben toen erg geschrokken.
Als zelfstandig werkwoord betekent het 'bezitten' of 'iets in eigendom hebben'. Maar net als zijn kan het ook dienen als hulpwerkwoord voor een voltooid deelwoord. Heel soms gebruiken we hebben in de vorm hebben te, wat moeten betekent. De tegenwoordige tijd van hebben is vrij regelmatig.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
↑ zijn is een van de weinige werkwoorden in het Nederlands die een verleden tijd van de aanvoegende wijs behouden heeft. Deze komt nog vooral voor in uitdrukkingen als Als het ware.
In de verleden tijd zijn er maar twee verschillende persoonsvormen: de ik-vorm en de wij-vorm.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'kunnen' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt.
1) Aan iets hogers vastzitten 2) Afhangen 3) Bungelen 4) Drenzen 5) Drijven 6) Ergens tegen leunen 7) Gehecht zijn 8) Haken 9) Lui zitten 10) Neigen 11) Niets doen 12) On...
Zulke vormen komen bijvoorbeeld uit een streektaal (gehongen in plaats van gehangen, gerokken in plaats van gerekt) of zijn verzonnen (gesnopen in plaats van gesnapt). Het gaat vrijwel altijd om het voltooid deelwoord. Onvoltooid verleden tijden als orf en hong worden zelden gebruikt.
Vervoeging: ik zeg, jij zegt, wij zeggen. ik zei, jij zei, hij zei, wij zeiden. ik heb gezegd.
De combinatie zich vervoegen bij heeft de betekenissen 'zich voegen bij, (zich) aansluiten bij' en 'zich wenden tot'. Die combinatie is erg formeel. Meestal kunt u een gewoner synoniem gebruiken.
Er worden drie hoofdgroepen onderscheiden: zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – 'zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt.
Werkwoorden zijn de belangrijkste onderdelen van een zin. Er bestaan drie werkwoordsvormen: de persoonsvorm (pv), het infinitief (inf) en het voltooid deelwoord (vdw).
Niet-werkwoorden
Bij spelling gaat het erom dat je de taal schriftelijk weergeeft. Zo simpel is het. Maar hoe al die woorden geschreven moeten worden, is lang niet altijd simpel. Zowel niet voor kinderen als voor veel volwassenen.
[onderwerp] [werkwoord] graag [rest]. We lezen graag boeken over reizen.
Werkwoord. Ik zou. Jij zou. Hij, zij, het zou.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
Het werkwoord willen is onregelmatig. Bij de meeste werkwoorden krijgt de vorm van de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud de uitgang -t: hij loopt, ze helpt, het gaat, men ziet. De werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen zijn echter uitzonderingen op de regel, evenals het werkwoord zijn (hij is).
De correcte spelling is moesten.
Vervoeging van het werkwoord moeten: ik moet, jij moet, wij moeten. ik moest, wij moesten.