Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal. In grote delen van België en het zuiden van Nederland is ge/gij wel nog heel gangbaar als informele aanspreekvorm in gesproken taal.
Naast jij/je/jullie en u (de beleefdheidsvorm) is gij een vorm die nu alleen nog gebruikt wordt in de spreektaal in het zuiden van het Nederlandse taalgebied (Brabant, Gelderland(-Zuid), Nederlands Limburg en Vlaanderen).
In Nederland wordt gij/ge niet in de standaardtaal gebruikt. Het is een zeer formele aanspreekvorm die geassocieerd wordt met de Bijbel.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Gij/ge/gullie/uw zijn Zuid-Nederlands, traditioneel gebruikt door nederlandstalige Belgen. Verder is het Zuid-Nederlandse “ge/gij” =het Noord-Nederlandse “je/jij” (gebruikt om vrienden, kennissen, mensen met wie men op vertrouwelijke voet staat, aan te spreken).
Het woord “gij” wordt in Nederland enkel nog in de context gebruikt van oude teksten, analoog aan het Engelse woord “thou”. Maar in België is het dus een volwaardige vervanger van “je” en “jij”. Daarmee zijn “ge” en “gij” in Vlaanderen volledig informeel. En dus niet een beleefdheidsvorm.
Ze behoren tot de meest typerende vormen van de Brabantse dialecten en het gaat dan niet alleen om gij, ge, gullie, oe en oew (en hun uitspraakvarianten zoals gè, geej, èùw, aow, enzovoort). De bijbehorende persoonsvorm is ook heel typerend, vooral als die voor het onderwerp van de zin komt: hedde gij.
Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen.
Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal.
Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel
Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet.
In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
Gij = ... ord van de tweede persoon enkelvoud en meervoud. Naast jij-je-jullie en u (de beleefdheidsvorm) is `gij` een vorm die nu alleen nog gebruikt wordt in de spreektaal in het zuiden van het Nederlandse taalgebied (Brabant, Limbur...
In het Brabants spreek je iemand niet aan met jij en je, maar met gij of ge. Samen met andere vormen van de tweede persoon behoort gij tot de meest typerende vormen van de Brabantse dialecten. Daarbij hoort ook een typerende persoonsvorm als die voor het onderwerp in de zin komt: hedde gij.
De je-vorm
Je (jij) is de vorm die geassocieerd wordt met vertrouwelijkheid. Die wordt in de standaardtaal gebruikt om mensen aan te spreken die we kennen of met wie we een nauwe band hebben of willen hebben.
Hedendaags laten we het laatste werkwoord weg. Het wordt dus 'Ik ben beter dan jij'. Waarom 'Ik ben beter dan jou' niet klopt, is omdat de volledige zin 'Ik ben beter dan jou bent' niet zou kloppen. Daarom is het altijd 'beter dan jij/hij/zij'.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct. Die dubbele analyse is bijvoorbeeld mogelijk bij werkwoorden die een oordeel of waardering uitdrukken (zoals vinden, appreciëren, achten).
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam.
Regelmatige werkwoorden eindigen op een 'd' of een 't'. Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Of het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, wordt bepaald door de slotklank van de stam. De stam van een werkwoord vinden we door -en van de infinitief af te nemen. Als die klank een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) en de uitgang van het voltooid deelwoord -t.
Het veel aangehaalde tussentaal-zinnetje "Oe noemde gij ?" (Hoe heet jij ?) vindt zijn oorsprong in het Antwerpse dialect, maar is nu tot in (Belgisch) Limburg gebruikelijk. Vooralsnog kan echter niet van een uniforme Vlaamse omgangstaal gesproken worden.
Het werkwoord jagen heeft twee verleden tijden: jaagde en joeg. Het heeft onder meer de betekenissen 'vervolgen om het buit te maken en te doden' en 'dwingen om te gaan, drijven, verdrijven'. De zwakke vorm jaagde is het oudst; in de zestiende eeuw kwam de sterke vorm joeg ook in gebruik.
Houdoe (met klemtoon op de eerste lettergreep) is een Brabants woord dat in grote delen van Noord-Brabant, het zuiden van Gelderland, Limburg en in delen van noord Antwerpen gebruikt wordt als afscheidsgroet.
Prulleke is in die betekenis zelfs een goedaardige aanduiding, net als poppeke. De Middelnederlandse betekenis van prul is 'penis'. Zo laat ons dialect weer een stukje grensoverschrijdende (taal-)geschiedenis zien!