We schrijven ervoor aan elkaar als het een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.
Antwoord. Correct is: Ik zal ervoor zorgen. Ervoor is een voornaamwoordelijk bijwoord. Het kan vervangen worden door voor + een naamwoord (bijvoorbeeld voor de planten).
Het is 'ertegenaan lopen', dus: 'Ik ben er zomaar tegenaan gelopen.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer. Een voorzetsel kun je makkelijk herkennen.
Er is een eenvoudige spellingregel die luidt: als het bijwoord er wordt gevolgd door een voorzetsel, dan schrijven we dat voorzetsel aan er vast. Het is dus erop, en bijvoorbeeld ook eraan, erbij, erbuiten, erdoor, erin, erover, eruit en ervan. Een makkelijke regel zonder uitzonderingen.
We schrijven erin aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. Na erin kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen.
In andere zinnen weet u dat het om het voornaamwoordelijk bijwoord waarin gaat, als u van het gedeelte dat met waarin begint, een aparte zin met daarin kunt maken. In die zin kan daarin worden vervangen door in + het naamwoord waar het op slaat. In andere gevallen schrijven we waar in in twee woorden.
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens… achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Het voorzetsel dankzij ('door', 'met dank aan') wordt in één woord geschreven. (1) Dankzij de financiële hulp van hun ouders hebben Lien en Hanne een huis kunnen kopen. (2) Ik ben meer gaan bewegen dankzij deze gezondheidsapp.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt.
Wat verklaart nou de populariteit van: “Hoe kijk jij hier tegenaan?” De kracht van de vraag is dat hij het ego streelt: “God, ze vragen me niet of ik het goed of slecht vind, ze vragen mijn visie op dit fenomeen. Terecht, want ik heb daar lang over nagedacht en ben tot vernieuwende inzichten gekomen.”
tegenkomen (ww) : aanlopen tegen, aantreffen, ontmoeten, stuiten op, tegen het lijf lopen, vinden. aantreffen (ww) : aanlopen tegen, ontdekken, opdiepen, opduikelen, stuiten op, vinden.
run into sth {ww.} run into a problem {ww.}
We schrijven ervoor aan elkaar als het een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. Na ervoor kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen.
'Er' wordt vaak aan een voorzetsel vast geschreven: 'eraan' gewend zijn, 'erbij' zijn, 'ervoor' kiezen, enz. Als er nog een voorzetsel in de zin voorkomt, hoort dat vaak bij het werkwoord in de zin: we zijn 'eraan' toegekomen, dat ze 'erbij' aansloot, dat hij 'ervoor' uitkwam, enz.
Het werkwoord openstaan wordt in één woord geschreven.
Ook de vervoegde vormen schrijven we in één woord, tenzij de twee delen (open en staan) gescheiden worden door andere woorden (bijvoorbeeld: die open heeft gestaan), of de volgorde ervan gewisseld is (bijvoorbeeld: het stond open).
gisteren = bijwoord (van tijd) op = voorzetsel.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Haar is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat. Twijfel tussen zij en haar is mogelijk na dan, als en zoals.
Voorbeelden van adjectieven zijn: mooi, interessant, rood. Voorzetsels (preposities) geven de relatie aan tussen twee elementen in de zin. Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is.
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn aan, achter, bij, met, naar, op en voor: Het schilderij hangt aan de muur. De tuin ligt achter het huis.
Een vast voorzetsel vormt een vaste combinatie met een ander woord in de zin. Het voorzetsel geeft een bepaalde betekenis aan dat woord. Verander je het voorzetsel, dan verander je de betekenis. Ik ben dol op jou.
Juist is: 'Die heeft te veel gegeten. ' Als te veel 'meer dan nodig' betekent, staat er een spatie tussen te en veel. Als het teveel 'het overschot' betekent, is het wél één woord.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
We schrijven eraf aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.