Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen).
Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde. Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Veel werkwoorden worden ofwel altijd overgankelijk, ofwel altijd onovergankelijk gebruikt. Krijgen heeft bijvoorbeeld altijd een lijdend voorwerp bij zich, en groeien kan nooit een lijdend voorwerp bij zich hebben.
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
1) Onder wie (afk.)
Als het lijdend voorwerp een aanwijzend voornaamwoord is en het meewerkend voorwerp een zelfstandig naamwoord(groep), kan het meewerkend voorwerp zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan. Ik heb mijn man dat verteld. Ik heb dat mijn man verteld.
Het lijdend voorwerp herkennen
Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
De term 'lijdende vorm' duidt een werkwoordelijk gezegde aan dat bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn in combinatie met een voltooid deelwoord, bijvoorbeeld De tekst wordt geschreven of De kaarten zijn geschud.
De appel is het lijdend voorwerp.
Het handelend voorwerp is bij de grammaticale zinsontleding in een lijdende zin een bepaling die aangeeft wie de daarin beschreven handeling verricht. Het handelend voorwerp heeft in het Nederlands de vorm van het voorzetsel door gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord.
In een zin in de lijdende vorm zit nooit een lijdend voorwerp. Toch kan er wel een meewerkend voorwerp in zitten. Bijvoorbeeld: * Voor hem wordt een grote taart gemaakt.
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid.
Volgens de definities van REACH is een voorwerp een object waaraan tijdens de productie een speciale vorm, oppervlak of patroon wordt gegeven waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling. Voorbeelden van een voorwerp zijn een telefoon, een bloemenvaas.
Als het onderwerp van de zin zelf iets doet, staat de zin in de bedrijvende vorm. Als het onderwerp van de zin niets doet, staat de zin in de lijdende vorm. Een lijdende vorm kun je herkennen aan de persoonsvorm. Die is altijd een vorm van 'zijn' of 'worden'.
Waarom lijdende vorm vermijden? Als je voortdurend de passieve vorm gebruikt, maakt dat je teksten statisch. Vandaar dat wetenschappelijke publicaties of ambtelijke teksten vaak statisch of saai zijn, omdat ze vaak in de passieve vorm zijn geschreven. Daarnaast maakt de passieve vorm een tekst onpersoonlijk.
Het onderwerp, Jan, doet iets. Lijdend: Een hond wordt door Jan geslagen. Met het onderwerp, de hond, wordt iets gedaan. Ook zie je dat het lijdend voorwerp uit de bedrijvende zin het onderwerp wordt in de lijdende zin.
In een zin (zonder bijzinnen) zit altijd maar één onderwerp. Het is belangrijk dat je weet dat het onderwerp uit meerdere woorden kan bestaan!
Het lijdend voorwerp hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als het uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Dus niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij. Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling.
Voorzetselvoorwerp: bestaat (net zoals een bijwoordelijke bepaling) uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel dat je niet weg kan halen uit de zin.