Of je Rh-positief of Rh-negatief bent, is erfelijk bepaald. In jouw DNA zit één kopie van de rhesusfactor-genen van je moeder en één kopie van je vader. Samen bepaalt dat welke rhesusfactor jij krijgt.
Een vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan hun kind door. Dit kan een A, B of O zijn. Samen bepaalt dit welke bloedgroep het kind heeft; A, B, AB of O. Je hebt dus altijd twee bloedgroep-genen.
Je bloedgroep erf je van je ouders. Je vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan jou door. Dit kan een A, B of O zijn. De kopie van je vader bepaalt samen met de kopie van je moeder welke bloedgroep jij krijgt.
Als uw bloedgroep Rhesus D negatief of Rhesus C negatief is, kan uw lichaam antistoffen gaan aanmaken tegen het bloed van uw kindje. Tijdens de zwangerschap kan bloed van het kind in het bloed van de moeder komen. Bij de geboorte is de kans dat dit gebeurt zelfs vrij groot.
De belangrijkste rhesusfactoren zijn D en c. Iemand die Rh D of c negatief is, heeft een wat hoger risico om antistoffen te maken tegen Rh + bloed, daarom worden zwangeren die Rh D of c negatief zijn extra gecontroleerd.
Zo'n 15% van de Nederlandse vrouwen is rhesus-D negatief en zo'n 18% is rhesus-c negatief. Dit wordt bepaald door middel van een bloedtest in het eerste trimester van de zwangerschap. Als hieruit rhesus negatief komt, volgt er nog een bloedtest in week 27 om de rhesusfactor van je baby te bepalen.
Zeldzaamste bloedgroepen
AB is de zeldzaamste bloedgroep. Donoren met de bloedgroep AB-positief ontvangen iets minder vaak een oproep, juist omdat dit een relatief zeldzame bloedgroep is en er dus minder vraag naar is. Bloedgroep AB-positief kan over het algemeen van iedereen bloed ontvangen.
In ernstige gevallen moet al het bloed vervangen worden via een zogeheten wisseltransfusie. Gelukkig kan rhesusziekte worden voorkomen. Hiervoor krijgen Rh-negatieve vrouwen die zwanger zijn van een RH-positief kind tijdens de 30ste week van de zwangerschap en na de geboorte de rhesusprik.
Mensen die tot de bloedgroep O behoren, worden ook wel 'universele donors' genoemd omdat ze hun rode bloedlichaampjes aan gelijk welke ontvanger kunnen doneren. De bloedgroep O- wordt voornamelijk gebruikt in noodgevallen.
Onderzoek wees namelijk uit dat mensen met bloedgroep A, B en AB 15% meer risico lopen te overlijden aan hart- en vaatziekten dan diegenen met bloedgroep 0. Bovendien lijkt het erop dat bloedgroep 0 je lichaam ook beschermt tegen kanker.
Een donor met bloedgroep AB noemen we 'de universele ontvanger'. Deze donor kan uitsluitend aan een patiënt met bloedgroep AB doneren. Wanneer een patiënt met bloedgroep AB zelf een orgaan nodig heeft, kan hij ontvangen van de bloedgroepen A, B, AB en 0.
Bij zwangere vrouwen wordt de Rhesus D-bloedgroep bepaald. Vrouwen met bloedgroep Rhesus D-negatief krijgen tijdens de zwangerschap extra aandacht. In Nederland is ongeveer 15% van de inwoners RhD -negatief (zij zijn zelden tegelijkertijd ook Rhc-negatief).
Naast de ABO bloedgroep is er nog een bloedgroep belangrijk voor bloedtransfusies, de Rhesus D bloedgroep (afgekort RhD), voorheen ook wel de rhesusfactor. Zit deze bloedgroep op je rode bloedcellen, dan ben je RhD positief. Ontbreekt de bloedgroep, dan ben je RhD negatief.
Bloedgroep O
Producten die zeer beperkt zijn toegestaan: zuivel, granen, peulvruchten, gluten, bepaalde groenten zoals rodekool en spruiten, thee, koffie en cola.
6,8% van de Nederlandse bevolking heeft bloedgroep 0-negatief (O-). Deze bloedgroep is dus zeldzaam in Nederland, maar het voordeel is dat patiënten met alle bloedgroepen bloed van donors met bloedgroep 0-negatief kunnen ontvangen. Ze worden daarom ook wel universele donors genoemd.
Er zijn meerdere genen die een rol spelen bij het erven van de rhesusfactor. Iedereen heeft van de rhesusfactor-genen één kopie van de moeder en één kopie van de vader gekregen. Die bepalen welke rhesusfactor jij krijgt.
Het A-allel geeft bloedgroepantigeen A, het B-allel geeft bloedgroepantigeen B en het 0-allel is een recessief allel, dat niet in een bloedgroepantigeen resulteert. De allelen A en B zijn dominant ten opzichte van 0 en co-dominant ten opzichte van elkaar.
De ouders zijn rhesus-positief en rhesus-negatief
Deze rhesusfactor kan het kind hebben: Het kind is rhesus-positief.
38,2% van de Nederlandse bevolking heeft bloedgroep 0-positief (0+). Deze bloedgroep komt het vaakst voor in ons land. Als je bloedgroep 0-positief hebt, dan kunnen patiënten met bloedgroep 0-positief, A-positief, B-positief en AB-positief jouw gedoneerde bloed ontvangen.
Je bloedgroep is erfelijk bepaald. Je wordt er mee geboren en je houdt hem de rest van je leven. Toch kan het gebeuren dat je bloedgroep verandert. Na een stamceltransplantatie krijgen patiënten namelijk de bloedgroep van de donor.
Heb je al eens bloed laten prikken door een arts? Dan staat je bloedgroep mogelijk al in je medisch dossier. Een andere manier om erachter te komen: bloed doneren. Ook dan wordt namelijk altijd je bloedgroep bepaald.
Deze antistoffen kunnen het bloed van het kind afbreken. Het kind krijgt dan bloedarmoede. De officiële naam voor deze ziekte is 'hemolytische ziekte van de foetus en pasgeborene ( HZFP hemolytische ziekte van foetus en pasgeborene (hemolytische ziekte van foetus en pasgeborene))'. We noemen het ook wel Rhesusziekte.
Het laboratorium bepaalt daarom tijdens het bloedonderzoek ook of u Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief bent. Van alle vrouwen is 15 procent Rhesus D-negatief en 18 procent Rhesus c-negatief.
Er zijn twee groepen vrouwen die een iets grotere kans lopen om antistoffen tegen bloedgroepen te maken. Dat zijn vrouwen die Rhesus D-negatief zijn en vrouwen die Rhesus c-negatief zijn.
Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat muggen mensen met bloedgroep O twee keer zo aantrekkelijk vinden als mensen met een andere bloedgroep.