Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm.Dit is altijd een werkwoord.
Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm is de vervoegde vorm van het werkwoord. De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Is het onderwerp enkelvoud, dan is de persoonsvorm dat ook. Is het onderwerp meervoud, dan geldt ook hetzelfde voor de persoonsvorm. Voor de vervoeging van de persoonsvorm is de hoeveelheid mensen in het onderwerp dus bepaald. Een infinitief heeft deze eigenschap niet.
Het gezegde is het zinsdeel dat aangeeft welke handeling centraal staat in een zin. Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet. De persoonsvorm is hier altijd onderdeel van. Iedere zin bevat dus een gezegde.
Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm.Dit is altijd een werkwoord.
Eenvoudige zin: Een zin met slechts één finiet werkwoord is een eenvoudige zin . Het kan indien nodig niet-finiete werkwoorden bevatten of we kunnen zeggen dat een eenvoudige zin een zin is die uit slechts één onafhankelijke clausule bestaat. Een eenvoudige zin heeft geen afhankelijke clausules.
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.
Inleiding: - Begin de les door de leerlingen te vragen of ze weten wat een werkwoord is en welke rol het in een zin speelt . - Leg uit dat werkwoorden in verschillende typen kunnen worden ingedeeld, waaronder eindige en niet-eindige werkwoorden. - Introduceer het concept van niet-eindige werkwoorden en leg uit dat ze geen tijd, getal of persoon aangeven.
Onregelmatige werkwoorden: geen –en
In principe eindigt de infinitief op –en. Echter zijn er enkele uitzonderingen bij de werkwoorden gaan, slaan, staan, zien, doen en zijn. Ook varianten van deze werkwoorden, zoals verslaan en opstaan, eindigen niet op –en.
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat er een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) is. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij/ u/ jullie) en de derde (hij/ zij (enkelv./meerv.)/ het/u).
In een samengestelde zin zijn er meerdere persoonsvormen. Deze kun je vinden door de tijd van de zin te veranderen. Dus door bijvoorbeeld van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom te gaan.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Onder eerstelijnszorg valt bijvoorbeeld huisartsenzorg, tandartsen en fysiotherapie.Tweedelijnszorg is alleen toegankelijk met een verwijzing van de huisarts.
De derde persoon is een persoon die noch de spreker noch de aangesprokene is maar waar het gezegde in de zin over handelt. De derde persoon is hiermee de meest gebruikelijke persoon. Wanneer het onderwerp van de zin door een zelfstandig naamwoord gevormd wordt, staat de zin vanzelf in de derde persoon.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld, was working yesterday is een (werkwoord) zin. Zinnen worden doorgaans gebruikt om een zin te bouwen, delen van een zin te wijzigen of om meer informatie te verstrekken.Een clausule is een verzameling woorden die een onderwerp en een gezegde bevat . Een clausule kan al dan niet op zichzelf staan als een volledige zin.
# Een verplicht wederkerend werkwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Sommige werkwoorden komen alleen voor met een verplicht wederkerend voornaamwoord. Zich en andere vormen van zich (me, mij, je, u, ons) horen dan ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Ik maak de zin vragend. De persoonsvorm komt op de eerste plaats van de zin te staan. Er is altijd maar één persoonsvorm in een gewone zin (zonder bijzinnen).
Een zin met slechts één persoonsvorm is een enkelvoudige zin .
Onafhankelijke clausules kunnen meer dan één onderwerp en meer dan één werkwoord hebben, maar drukken slechts één idee uit. Een zin met één onafhankelijke clausule kan ook veel zinsdelen hebben die delen van de onafhankelijke clausule wijzigen.