Deze werkwoorden noemen we ook wel sterke werkwoorden. We hebben ook 11 volledig onregelmatige werkwoorden.
We hebben de 114 meest voorkomende onregelmatige werkwoorden in het Engels in een lijst gezet op WRTS. Je kunt gratis een account aanmaken en gelijk beginnen met oefenen.
De indicatief of aantonende wijs is een van de vier 'wijzen' die Nederlandse werkwoorden kunnen aannemen. De andere drie zijn de infinitief (of onbepaalde wijs), de aanvoegende wijs (conjunctief) en de gebiedende wijs (imperatief).
Er zijn officieel 470 onregelmatige werkwoorden in de Engelse taal. Hiervan hoef je er gelukkig maar 60 te leren.
Onregelmatige werkwoorden hebben een afwijkende vorm voor de past simple (de verleden tijd), en de present perfect en de past perfect (waarin je het voltooid deelwoord moet gebruiken). Om de verschillende vormen te leren, kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen.
werkwoord dat bij de vervoeging* wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont. Voorbeelden: lopen - liep - gelopen; brengen - bracht - gebracht. Als de vervoeging buiten de klinkerwisseling regelmatig verloopt, wordt een onregelmatig werkwoord ook sterk werkwoord genoemd.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De meest voorkomende werkwoorden zijn is, was en zijn - allemaal varianten dus van het werkwoord zijn. Als je die varianten samenneemt, en alleen naar de onvervoegde vorm van het werkwoord kijkt, dan zijn de meest voorkomende werkwoorden - na zijn - hebben, gaan, kunnen, moeten en zeggen.
Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
De Spaanse taal kent twee onregelmatige werkwoorden voor het werkwoord 'zijn'. Dit betekent dat ze een onregelmatige vervoeging kennen, waarbij de klinkers veranderen in een tweeklank (combinatie van twee klinkers binnen dezelfde lettergreep).
Er bestaan drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Werkwoorden zeggen wat iets of iemand doet of overkomt.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
Een woord eindigt dus op dt als de ik-vorm op een d eindigt en de hoofdpersoon een extra t verdient, net als bij 'hij loopt'. Maar let op: 'je' erachter zegt niet alles! Veel mensen denken: als 'je' achter het werkwoord staat, krijgt het werkwoord geen t. Dat is niet altijd juist.
Als je een vervoeging maakt van een Nederlands werkwoord voeg je altijd maar 1 D of 1 T toe, nooit DT, DD of TT. Dus als je een -DT combinatie ziet, weet je dat de eerste D of T al uit het werkwoord komt. De andere T of D is erbij gezet om een vervoeging te maken en krijgt soms een extra E of EN erachter.
Kijk maar eens naar 'bakken'. Aan het voltooid deelwoord 'gebakken' kun je zien dat 'bakken' oorspronkelijk een sterk werkwoord was. Bij zwakke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord immers op -d of -t. En toch is de verleden tijd van 'bakken' zwak: 'bakte'.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Er is ook goed nieuws: de meeste Nederlandse onregelmatige werkwoorden hebben een regelmatige tegenwoordige tijd. Deze werkwoorden noemen we ook wel sterke werkwoorden. We hebben ook 11 volledig onregelmatige werkwoorden.
Onregelmatige werkwoorden zijn vaak primaire acties, lichaamsbewegingen en dergelijke. Werkwoorden die veel gebruikt worden hebben een betekenis waar veel behoefte aan is. Dat verklaart ook waarom sterke werkwoorden ook veel synoniemen en varianten hebben.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.