Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de
Het Hoogduits kent vier naamvallen: de nominativ (onderwerp), genitiv (bezittelijk), dativ (meewerkend) en accusativ (lijdend). Verder heeft elke naamval een mannelijke, vrouwelijke, onzijdige en meervoudsuitgang. Veel om te onthouden dus!
Naamvalsgebruik. De vier Nederlandse naamvallen waren de nominatief, genitief, datief en accusatief.
In de Nederlandse taal werd vroeger onderscheid gemaakt tussen naamvallen. We kenden de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief). Alhoewel naamvallen in het Nederlands grotendeels verdwenen zijn, wordt er in het Duits nog wel gebruik van gemaakt.
Volgens het Guinness Book of Records zijn de moeilijkste talen het Tabassaran in de Kaukasus omdat deze taal maar liefst 48 naamvallen kent; de Noord-Amerikaanse indianentaal Haida, die met 70 de meeste voorvoegsels ter wereld heeft; Amale uit Papoea-Nieuw-Guinea, de taal met de meeste werkwoordsvormen: meer dan 69.000 ...
Nederlands. Het moderne Nederlands kent alleen nog een echt naamvalsonderscheid bij sommige persoonlijke voornaamwoorden. Hier is dus wij nominatief en ons datief en accusatief: Wij vragen de anderen.
De vocatief (Latijn: vocativus; vocare = roepen) of vijfde naamval is de naamval die wordt gebruikt als iemand of iets wordt aangesproken.
In de loop van de twintigste eeuw werd de afschaffing van het naamvalssysteem in de spelling geregeld door een officieel spellingvoorschrift, eerst gedeeltelijk door de regeling van Marchant in 1934, en vervolgens helemaal in de Spellingwet van 1947.
De genitief is een vorm die aangeeft van wie of wat iets is.
Ook bijvoeglijke naamwoorden krijgen een bezits-s als ze voorafgegaan worden door iets, niets, wat, veel, weinig of wat voor en het geheel de waarde van een zelfstandig naamwoord heeft. Het was niets bijzonders. Ik heb wel wat beters te doen.
Franse zelfstandige naamwoorden en tonische voornaamwoorden hebben geen naamvalsaanduiding zoals in het Engels, en hun rol wordt aangegeven door woordvolgorde en voorzetsels (hoewel niet op precies dezelfde manier als in het Engels: het Frans is over het algemeen losser met woordvolgorde en strikter met het gebruik van ...
Er zijn zes naamvallen (soms zeven, één naamval, de locativus, is in het Klassiek Latijn rudimentair geworden) en een uitgebreid stelsel van tijden en toestanden voor het vervoegen van werkwoorden.
Het Oudnederlands kende ook nog vier naamvallen: de nominatief, accusatief, datief en genitief (zie ook: naamvallen in het Middelnederlands). De verdoffing en vervolgens afslijting van de onbeklemtoonde syllaben leidde tot een reductie van de uitgangen, waardoor de naamvallen aftakelen (zie: Flexieverlies).
Het is nauw verwant met de andere West-Germaanse talen: Engels, Fries, Duits, Nedersaksisch, Luxemburgs, Jiddisch en de dochtertaal Afrikaans.
De eerste naamval wordt ook wel de nominatief genoemd en is de meest voorkomende naamval in het Duits. Dat komt omdat iedere zin een onderwerp heeft en het onderwerp altijd in de nominatief staat. Afhankelijk van het geslacht is het passende lidwoord der, die of das. In geval van meervoud is het lidwoord die.
Naamvallen, die gebruiken we in het Nederlands gelukkig niet. Het Engels is veel makkelijker dan het Duits: het heeft tenminste geen naamvallen. Nederlanders denken bij naamvallen aan Duitse voorzetselrijtjes en verbuigingen van lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
De correcte vorm is te allen tijde.
Te allen tijde is een vaste combinatie met een oude naamvalsvorm. De betekenis is 'altijd, op elk moment'. Te allen tijde is formeel. U kunt meestal een gewoner synoniem gebruiken: altijd, op elk moment, op elk ogenblik.
De accusatief (Latijn accusare = aanklagen), accusativus of vierde naamval is de naamval voor het lijdend voorwerp (direct object). Bij zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden is er geen verschil tussen nominatief en accusatief in het Nederlands.
Er zijn 3 naamvallen, 2 geslachten, 3 getallen en 3 'staten'.
Je vertaalt hem meestal als een bijvoegelijke bepaling, dus met door/op/met/bij/in.
De taal kent vier verschillende naamvallen: de nominatief, de genitief, de datief en de accusatief. In de loop der tijd is er een evolutie naar minder naamvallen (deflexie) merkbaar.
Zelfstandig naamwoord
▸ De genitief is de tweede naamval in de meeste Europese talen en wordt gebruikt om aan te geven van wie of wat iets is.
Het hedendaagse Russisch kent zes naamvallen: nominatief, genitief, datief, accusatief, instrumentalis en prepositionalis/locatief. Het Russisch kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, die in de regel morfologisch gemarkeerd zijn.