Eén vierkante meter verse sneeuw van 1 cm dik op een horizontaal dak heeft een gewicht van 1 kg of iets minder. Dat hangt af van de sneeuwsoort. Een dakoppervlakte van 300 m² die bedekt is met een verse sneeuwlaag van 20 cm, zorgt dan voor een extra gewicht van 300 x 20 x 1 = 6000 kg ofte ongeveer 6 ton.
Op het dak van uw schuurtje ligt een laagje sneeuw met een dikte van 10 centimeter. Als het pas gesneeuwd heeft, dan zal het gewicht per vierkante meter ongeveer 20 kilo zijn. Oftewel: de sneeuwlaag oefent een gewicht van 300 kilo op uw dak uit.
Sneeuw bestaat in feite vooral uit lucht. En dus is 1 mm neerslag in sneeuwvorm veel volumineuzer. Meestal wordt aangenomen dat 1 mm neerslag inderdaad overeenkomt met een sneeuwdikte van 1 cm. Eén en ander hangt wel af van de soort sneeuw.
@ Niels, X 10 wordt inderdaad vaak als stelregel gebruikt, maar het hangt van zo ontzettend veel factoren af (temperatuur/luchtvochtigheid). In de Alpen en op hoogte, zeker als het koud is kan het soms ook veel meer zijn dan x 10… Het meeste is al gezegd, voor het gemak kun je aanhouden: 1mm neerslag = 1 cm sneeuw.
1 millimeter regen komt overeen met 1 liter water op een oppervlakte van 1 vierkante meter. Valt de neerslag in vaste vorm, bijvoorbeeld als sneeuw of ijzel, dan wordt de neerslag door een verwarmingselement in de regenmeter gesmolten. 1 millimeter smeltwater is te vergelijken met een sneeuwhoogte van 1 centimeter.
Er wordt vaak een eenvoudige vuistregel gebruikt: 1 mm neerslag levert 1 cm nieuwe sneeuw op. Maar zo eenvoudig is het helaas niet. Het water-equivalent van sneeuw hangt af van vele meteorologische parameters.
Wanneer de temperatuur plotseling onder het vriespunt daalt, veranderen de waterdruppels van de wolken tot ijskristallen. Op weg naar beneden komen deze in aanraking met stofdeeltjes als zand, rook en as deeltjes die in de lucht zweven. Zo groeien de ijskristallen geleidelijk aan tot sneeuwkristallen.
Het volumiek gewicht van compacte sneeuw is volgens de norm NEN-EN 1991-1-3/NB: 2 kN/m3 (200 kg/m3). s2 = 2 χ sk = 4,0 χ 0,7 = 2,80 kN/m2 (280 kg/m2) Deze belasting impliceert praktisch een sneeuwlaagdikte van ~ 1400 mm (140 cm).
Stuifsneeuw zorgt voor ophoping op één plek
In Nederland staat in bouwregelgevingen vastgelegd dat de constructie van het dak een last moet kunnen dragen van twintig tot dertig centimeter sneeuw in combinatie met het water dat zich op het dak ophoopt.
Ontstaan en fysica
Bij temperaturen onder het vriespunt vormt sneeuw zich wanneer waterdamp tot ijskristallen verrijpt zonder tussenvorm van waterdruppels. Dit proces vindt vooral plaats tussen −5 en −20 °C en optimaal bij een temperatuur rond −12 °C.
Sneeuwbuien ontstaan vaak in koude lucht uit het poolgebied. Natte sneeuw verdwijnt vaak snel, maar droge sneeuw kan langere tijd blijven liggen. Sneeuwvlokken kunnen het aardoppervlak bereiken als de gehele luchtlaag waar de vlokken doorheen moeten een temperatuur heeft van rond of beneden het vriespunt.
Normale sneeuw is iets zwaarder en bestaat voor ongeveer een zevende deel uit water. Een nadeel aan sneeuw is dat het blijft liggen en dat het gewicht daardoor, na verloop van tijd, steeds hoger wordt. Zo kan sneeuw er zelfs voor zorgen dat gebouwen instorten.
De dikste sneeuwlaag record ter wereld komt uit maart 1911. In de plaats Tamarack in Californië werd de laag wel 1146 cm dik.
Er kan dan wel 550 liter water in een kubieke meter sneeuw zitten. Het zwaarste stadium van de sneeuw is het gletscherijs. Er zit dan bijna geen lucht meer in en dan praat je over 900 liter water per kubieke meter, wat zeer dichtbij de inhoud van een kubieke meter water komt (dat is 1000 liter).
Vrieskou is precies wat je nodig hebt voor sneeuw. De hele luchtlaag waar de neerslag doorheen valt, moet een temperatuur hebben van rond of onder het vriespunt. Sneeuw krijg je dus alleen in ijskoude lucht.
Sneeuw zorgt voor een isolerende laag en kan dus voor de meeste planten geen kwaad. Toch kunnen bepaalde soorten ernstige schade oplopen tijdens een periode van aanhoudende vriestemperaturen. Zeker als het even dooit en dan weer gaat vriezen. Vorst kan dan diep de grond indringen.
Zoals hierboven is uitgelegd bevat sneeuw kleine stofdeeltjes en met name oude sneeuwresten zijn erg vervuild met allerlei bacterie, waar de maag- en darmen behoorlijk van slag kunnen raken. Dit komt met name doordat sneeuw veel bacteriën bevat waar de maag en darmen niet tegen kunnen.
Een gewone bui geeft ongeveer 1 tot 3 mm, flinke buien 3 tot 10 mm en zware buien nog meer dan 10 mm. Bij een stortbui van 40 mm, valt er dus op elke vierkante meter 40 liter.
Zodra de sneeuwvlok begint te smelten en dus ook uit gewoon water bestaat, spreken we van natte of smeltende sneeuw. Hieruit kunnen we concluderen dat als sneeuw door een relatief droge luchtsoort valt, de neerslag tot wel 6 á 7 graden boven nul als (natte) sneeuw kan vallen.
De regel is: 1 centimeter sneeuw is 1 millimeter aan neerslag, en andersom: 1 millimeter aan neerslag is 1 centimeter aan sneeuw.
Bij regen zijn de druppels 0.5 tot 5 mm groot en als er per uur weinig valt (minder dan 1 liter per vierkante meter) wordt er gesproken over lichte regen.
Van water kennen we de drie fasen heel goed: vast (ijs en sneeuw), vloeibaar en gasvormig (waterdamp).
De paar spatjes regen of motregen hoeven geen belemmering te vormen voor droog weer. De grens tussen nat en droog in een weersverwachting ligt bij een regenhoeveelheid van 0.3 mm (0.3 liter per m2) per beschouwde periode, gewoonlijk van 6 of 12 uur (Tabel 2).