Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
De hoofdzin (of: zelfstandige zin) is een zin die niet als zinsdeel of zinsdeelstuk fungeert in een grotere zin. Een kenmerk van hoofdzinnen is dat de persoonsvorm doorgaans op de tweede, soms op de eerste zinsplaats staat.
Een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzinnen is de woordvolgorde: in hoofdzinnen staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats, in bijzinnen staat de persoonsvorm meestal verder naar achteren: Gisteren ging de familie De Jong op vakantie. (hoofdzin) Sam houdt erg van lasagne.
Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin en kan niet bestaan zonder een hoofdzin. Een ander verschil tussen een hoofdzin en een bijzin is de woordvolgorde. In een hoofdzin staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats.
Een hoofdzin is een volledige zin die geen bijzin is, die dus geen onderdeel van een andere zin is. In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan in de zin, op de eerste of tweede plaats.
Een bijzin is een is een zin die een zinsdeel kan zijn of een onderdeel van een zinsdeel. Een kenmerk van een bijzin is dat de persoonsvorm achteraan staat. Een voorbeeld van een hoofdzin met een bijzin is: 'Xiao, die tweetalig opgevoegd is, speekt perfect Nederlands'.
Die/dat/wie/wat als betrekkelijk voornaamwoord
Het verbindt een bijzin met een hoofdzin. In deze voorbeelden zie je hoe het tweede deel van de zin (bijzin) begint met een woord dat verwijst naar een concreet woord uit het eerste deel (hoofdzin): Hier staat het huis dat ik wil kopen.
Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer hoofdzinnen of heeft één of meer bijzinnen. Bijzinnen noemen we ondergeschikt als ze deel uitmaken van de hoofdzin ( zie TIP hierboven).
De bijzin wordt ook wel een ondergeschikte of afhankelijke zin genoemd. Hij is afhankelijk omdat de bijzin een zin is die als zinsdeel fungeert binnen een zin, óf omdat het een onderdeel is van een zinsdeel. Een belangrijk kenmerk van de bijzin is dat de persoonvorm áchterin de zin komt te staan.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen: - Johnny voetbalt fanatiek en hij scoort vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. Let dus altijd goed op welke werkwoorden allemaal reageren op een van de drie proefen!
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Een voorbeeld van een bijwoordelijke bijzin is 'Toen iedereen was gaan zitten begon de les'. In deze zin is het woord 'toen' een voegwoord. Het woord 'toen' drukt de relatie tussen de hoofdzin en de bijzin uit. Als je een bijzin kan vervangen door 'dan', 'toen' of 'daarom' is het een bijwoordelijke bijzin.
Een afhankelijke zin (gezegdezin) Een afhankelijke zin die de functie heeft van naamwoordelijk deel, heet gezegdezin.
Wanneer moet je een komma gebruiken? Met komma's geef je aan waar de lezer een pauze moet 'lezen'. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of 'in je hoofd') een duidelijke pauze hoorbaar is. Komma's moeten een lezer helpen de pauzes te leggen waar de schrijver ze ook bedoelde te leggen.
Meestal komt er geen komma voor de nevenschikkende voegwoorden en en of. Hij eet graag cornflakes, havermoutpap, boterhammen en spiegeleieren. Agna is op kamp en Osip logeert bij vrienden.
Een enkelvoudige zin is in de ontleding een zin die uit een hoofdzin zonder bijzinnen bestaat. Een enkelvoudige zin heeft nooit meer dan één gezegde en is het tegenovergestelde van een samengestelde zin.
Nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen, zinsdelen, woorden of woordgroepen, onderschikkende voegwoorden leggen een verband tussen een hoofdzin en een bijzin. Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want.
Inversie is de omkering van de gewone woordvolgorde 'onderwerp - persoonsvorm' in hoofdzinnen. Bij inversie staat de persoonsvorm dus vóór het onderwerp. Dat wordt gewoonlijk veroorzaakt doordat een zin begint met een zinsdeel dat niet het onderwerp of de persoonsvorm is.