Onzijdige woorden zijn goed herkenbaar aan het lidwoord het, maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Daaraan kun je het dus niet zien. Helaas kun je vaak niet 'weten' of een woord mannelijk of vrouwelijk is; je moet het opzoeken, bijvoorbeeld op Woordenlijst.org.
De zelfstandige naamwoorden worden traditioneel verdeeld in vrouwelijke, mannelijke en onzijdige woorden. Vrouwelijke en mannelijke zelfstandige naamwoorden zijn de-woorden; onzijdige zelfstandige naamwoorden zijn het-woorden.
We gebruiken het bezittelijk voornaamwoord haar om naar vrouwelijke woorden te verwijzen (de regering en haar standpunt) en het bezittelijk voornaamwoord zijn om naar mannelijke en onzijdige woorden te verwijzen (de koning en zijn besluit, het comité en zijn rapport).
Onzijdige woorden hebben 'het' als lidwoord. Daardoor zijn ze gemakkelijk te herkennen. Het bezittelijk voornaamwoord van een onzijdig zelfstandig naamwoord is 'zijn' en het verwijswoord is 'het'. Het aanwijzend voornaamwoord is 'dit' of 'dat'.
Het antwoord is ð
Het antwoord is: het huis.
Verklaring 1: in het Nederlands kun je het woord studenten voor zowel mannen als vrouwen gebruiken.
Verwijswoorden en woordgeslacht
Zelfstandig naamwoorden met het lidwoord 'het' zijn altijd onzijdig. Hiernaar verwijs je met 'het' en 'zijn'. De-woorden zijn daarentegen mannelijk of vrouwelijk. Hiernaar verwijs je respectievelijk met 'hij' en 'hem' en met 'zij' en 'haar'.
'Ajax' is onzijdig: 'het Ajax van nu', niet vrouwelijk.
Als je dat wel weet, weet je ook of het een de-woord of een het-woord is. Voor mannelijke en vrouwelijke woorden komt namelijk altijd de, voor onzijdige woorden altijd het. Soms hebben woorden twee geslachten, bijvoorbeeld én mannelijk én vrouwelijk, of én vrouwelijk én onzijdig.
Het is 'de vlieg', want vlieg is mannelijk en vrouwelijk. Als je het aanwijst is het 'die vlieg'.
Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.
Is het 'de zee' of 'het zee'?
Het is 'de zee', want zee is mannelijk en vrouwelijk.
Is het 'de boter' of 'het boter'?
Het is 'de boter', want boter is mannelijk en vrouwelijk.
Je gebruikt 'zich' als het terugslaat op het onderwerp (dus de hp smijt de deur achter zichzelf dicht) en 'haar' als het over een ander vrouwelijk personage gaat (de hp smijt de deur dicht achter de vrouw die net de kamer uitgelopen is). Zo heb ik het geleerd bij Nederlands. Dito.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Geld is een het-woord, dus het juiste lidwoord is het geld. De geld is fout.
Het antwoord is: het ziekenhuis.
In de praktijk wordt bij zaaknamen de voorwerpsvorm voor het persoonlijk voornaamwoord (hem, ze, haar) vaak vervangen door de aanwijzende voornaamwoorden die en deze, die naar mannelijke én vrouwelijke zelfstandige naamwoorden kunnen verwijzen.
Het is 'de huid', want huid is mannelijk en vrouwelijk. Als je het aanwijst is het 'die huid'.