Est-ce que + gewone bevestigende zinKom je vanavond? Est-ce que staat helemaal aan het begin van de zin of na een vraagwoord (zie hierna). Als est-ce que staat voor een woord dat begint met een klinker of stomme h, dan verandert het in est-ce qu'. Est-ce qu'elle vient ce soir?
Est-ce que
Dit betekent iets zoals “is het zo dat …”. De vraag “Est-ce que tu vas au supermarché?” betekent dus “Is het zo dat je naar de supermarkt gaat?” of “Ga je naar de supermarkt?”.
De standaardvolgorde van een Franse zin is onderwerp + alle werkwoorden + lijdend voorwerp + bijwoordelijke bepaling. Alle werkwoorden komen in het Frans dus bij elkaar te staan. Dit is in het Nederlands bijvoorbeeld niet zo. Bij een ontkenning voeg je nog iets extra's aan de zin toe.
Est-ce que is een manier om de vragen wat er is. Qu'est-ce que kun je gebruiken aan het begin van een zin voor 'Wat...?' Est-ce qu' gebruik je wanneer de verwijzing die je daarna neerzet met een klinker begint. Dus Est-ce qu'il of est-ce qu'elle.
Begin met een gewone bevestigende zin, bijvoorbeeld: De kat loopt in de tuin. Le chat marche dans le jardin. Wanneer je nu heel simpel een ? achter de zin zet en aan het eind van de zin met je toonhoogte, je intonatie, omhoog gaat, heb je al een vraag gesteld.
Est-ce que = Wat (aan het begin van een vraagzin, betekent letterlijk "is het dat", wordt niet in het Nederlands vertaald. Est-ce que tu as faim? = Heb je honger?
Begin met est-ce que. Maak een normale zin met gewone woordvolgorde (eerst het onderwerp, dan de persoonsvorm). Sluit de zin af met een vraagteken.
De bekendste vraagwoorden in het Frans zijn: qui (wie), quand (wanneer), comment (hoe), quoi (wat), quel (welk), pourquoi (waarom, où (waar) en combien (hoeveel). De vragen zonder vraagwoord zijn eigenlijk de klassieke ja/neen (oui/non) vragen.
(ce qui sujet de est certain) Wat zeker is, is dat we ons gaan vermaken! Tu sais ce qui me ferait plaisir ? (ce qui sujet de ferait plaisir) Weet je wat ik leuk zou vinden? Ce que of ce qu' (wat) wordt gebruikt als lijdend voorwerp.Het wordt doorgaans gevolgd door een onderwerp en een werkwoord.
Om de impératif présent of de bevelende wijze te vormen, heb je de indicatif présent nodig. Er bestaan 3 vormen: een bevel gericht aan 1 persoon, gericht aan meerdere personen en de 'laten we' - vorm. Voor de eerste gebruik je de je-vorm, voor de tweede de vous-vorm en voor de laatste de nous-vorm.
mais qui êtes vous?
Zo kan een open vraag beginnen met een vragend voornaamwoord, een vragend bijwoord, een vragend voornaamwoordelijk bijwoord of een vragende telwoord. Hieronder volgen per vraagwoord een aantal voorbeelden. Vragend voornaamwoord: wie, wat, welk(e), wat voor (een) en wiens. Vragend bijwoord: waar, wanneer en hoe.
Het woord QUI (wie) is hier in deze zin het ONDERWERP, behorende bij est. Je kunt zien dat het het onderwerp is, aan het woordje QUI aan het eind van de woordgroep. Letterlijk betekent het : [QUE EST-CE QUI] WAT is het dat...
Les prépositions 'en, à en de' zijn naast de lidwoorden enkele van de meest gebruikte woorden in het Frans. Deze voorzetsels worden gebruikt om verschillende zaken aan te duiden.
Het verschijnsel betreft zinnen waarin een ander zinsdeel dan het onderwerp op de eerste plaats staat, en ja/nee-vragen waarin de persoonsvorm vooropstaat. Voorbeelden van zinnen met inversie: (1) Morgen ga ik naar de markt. (2) De vuilniszakken heeft hij vanochtend op de hoek van de straat gezet.
De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen. In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden: what, where, when, who, which, why en how.
In Frankrijk worden verschillende talen gesproken, maar toch heeft dit land maar één officiële taal. Deze taal wordt Frans genoemd. Vanwege de naam denk je misschien dat er alleen in Frankrijk Frans wordt gesproken, maar dat is niet het geval. In België en Zwitserland wordt bijvoorbeeld ook Frans gesproken.
Zoals Franse leraren of een meertaligen je echter zullen vertellen, is Frans een wereldtaal die een van de gemakkelijkste is om te leren. Volgens een studie van het Amerikaanse Foreign Service Institute (FSI), is de Romaanse taal een van de toegankelijkste levende talen ter wereld om te leren.
Bij Franse leenwoorden kun je een aantal regels onthouden die gelden voor de Franse taal. De oe-klank wordt vaak geschreven als 'ou'. Bijvoorbeeld in 'boulevard' en 'douche'. Als je 'oo' hoort in een leenwoord uit het Frans, schrijf je 'au' of 'eau'.
Je kunt ervan uitgaan dat woorden die eindigen op -e meestal vrouwelijk zijn, behalve de woorden eindigend op -age, -aire, -asme, en -isme. Woorden die niet eindigen op -e zijn meestal mannelijk, behalve -aison, -tion, -sion.
Je kunt natuurlijk gewoon zeggen dat iets goed of lekker is: C'est bien/C'est bon. Maar een moderne Fransman gebruikt al snel: C'est trop bon ('het is té lekker') of C'est hyper bon (het is superlekker).
Je kunt en je kan zijn allebei correct. De vorm kun(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je kunt, jij kunt, kun je, kun jij. In België is ook de vorm kan neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je kan, jij kan, kan je, kan jij.
Bij inversie staat de persoonsvorm dus vóór het onderwerp. Dat wordt gewoonlijk veroorzaakt doordat een zin begint met een zinsdeel dat niet het onderwerp of de persoonsvorm is. Ook in ja-neevragen is er inversie. Gaat Bob ook naar het concert vanavond?