Hoe vorm je de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd? Voor de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd gebruiken we 'zullen' als hulpwerkwoord en een infinitief. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd = 'zullen' + infinitief.
De toekomende tijd is een tempus met behulp waarvan in talen met een absolute tijd een handeling of toestand wordt uitgedrukt die in de toekomst plaatsvindt. Soms spreekt de spreker daarbij vanuit het verleden en soms vanuit het heden.
Vormen Top
de onvoltooid tegenwoordige tijd (of presens): hij woont, hij komt; de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid. De voltooide tijd herken je aan het hulpwerkwoord hebben of zijn samen met een voltooid deelwoord. Verder kun je aan de persoonsvorm zien of de zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat.
In Nederland komt gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd vooral voor in spreektaal, in België is het gebruik algemener. Als gaan niet mogelijk is, gebruiken we in de standaardtaal zullen of de tegenwoordige tijd om naar de toekomst te verwijzen.
de onvoltooid verleden toekomende tijd, o.v.t.t. (het futurum praeteriti): ik zou snurken, ik zou blijven; de voltooid verleden toekomende tijd, v.v.t.t. (het futurum exactum praeteriti): ik zou gesnurkt hebben, ik zou gebleven zijn.
Een handig ezelsbruggetje dat je kunt gebruiken: woorden die eindigen op een d, zoals worden en vinden, kun je vervangen door lopen en dan hoor je of er een t achter moet.
Ze zijn onregelmatig als klinkers of medeklinkers veranderen, waardoor er een aparte stam voor de verleden tijd is (denk - dacht, ga - ging, eet - at). Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
De onvoltooid verleden toekomende tijd wordt gebruikt om te speculeren over een bepaalde situatie. De tijd wordt meestal gebruikt in een 'als-dan' constructie. De verleden tijd van het werkwoord 'zullen' wordt gebruikt, namelijk zouden, maar de zin kan over het heden of de toekomst gaan.
Waarom heet deze tijd VOLTOOID VERLEDEN TIJD? VOLTOOID omdat er een voltooid deelwoord in staat. VERLEDEN omdat het hulpwerkwoord in de verleden tijd staat. Voorbeeld: Had geregend => had = hulpwerkwoord hebben in de o.v.t. geregend = voltooid deelwoord van regenen.
Ik lees en ik werk zijn voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.). Ik las en ze werkte zijn voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.).
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
Vaste volgorde: tijd-manier-plaats
Vaak je geef je meer context in een zin door bijvoorbeeld te benoemen wanneer, waar of hoe iets gebeurt. Daar is een vaste volgorde voor: TIJD – MANIER – PLAATS.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
De basiszin bestaat uit twee delen. Je mag de zin langer maken door er andere delen aan toe te voegen. Wie/wat voert de handeling uit? Wat is de handeling?
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Vervoeging: ik zal, je zult / je zal, u zult / u zal, hij zal, wij zullen. ik zou, wij zouden.
Hoe vorm je de ott (= de onvoltooid tegenwoordige tijd, presens) van regelmatige werkwoorden, van “hebben” en “zijn” en van de modale werkwoorden “moeten”, “kunnen”, “willen”, “mogen”, “zullen”.