Bijvoeglijke bepalingen zijn nooit een zelfstandig zinsdeel, maar maken altijd deel uit van een ander zinsdeel, zoals het onderwerp of lijdend voorwerp. Zo is in de zin 'Mijn sportieve buurvrouw heeft een mooie fiets' mijn sportieve buurvrouw het onderwerp en een mooie fiets het lijdend voorwerp.
Voorzetselvoorwerp herkennen
Een voorzetselvoorwerp (v.z.v.) begint altijd met een voorzetsel (op, onder, naast, aan, met, naar, voor, in, …). Een voorzetselvoorwerp komt alleen voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. Let op: verwar een voorzetselvoorwerp niet met een bijwoordelijke bepaling.
De bijwoordelijke bepaling is in de zinsontleding een woord of woordgroep die meer informatie of een nadere omschrijving geeft over dat wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorbeelden zijn: 'Het eten is snel opgewarmd', 'Ik vertrek om 5 uur van huis' en 'Hij wacht op mij in het park'.
Voorbeeld (zo noteer je dat!):
“Elke” is BVB bij “middag” in de BWB “Elke middag” “overheerlijke” en “met spek” zijn BVB bij “pannenkoeken” in het lijdend voorwerp “overheerlijke pannenkoeken met spek”. Hiernaast staat een korte uitleg van de lesstof.
Ze geven aan wannéér iemand aan het rijden was ('gisteren'), welk 'hulpmiddel' daarbij gebruikt werd ('op mijn nieuwe fiets'), hoelang dat rijden duurde ('in twintig minuten') en waar die persoon naartoe reed ('naar mijn werk'). Bijwoordelijke bepalingen hebben dus een relatie met het gezegde in de zin.
Niet, Nooit of altijd zijn altijd bijwoordelijke bepalingen.
Niet elke zin bevat een bijwoordelijke bepaling en sommige zinnen hebben meer dan 1 bijwoordelijke bepaling. Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar?, wanneer? etc. niet kan stellen.
Bepaling van gesteldheid - Wikipedia.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Een bepaling bij een zelfstandig naamwoord heet bijvoeglijke bepaling (bijv. bep). Er kunnen meer bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen. Een bijvoeglijke bepaling is geen zelfstandig zinsdeel, maar maakt altijd deel uit van een ander zinsdeel, bijvoorbeeld het onderwerp of het lijdend voorwerp.
Bijvoeglijke bepaling: zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin. Bijstelling: staat direct achter een zelfstandig naamwoord (of zelfstandig naamwoordgroep = meerdere woorden) en geeft meer informatie of een verklarende toevoeging over het zelfstandig naamwoord (of groep).
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin voorkomen. Een bijwoordelijke bepaling kan iets zeggen over het werkwoord dat in de zin staat. De bijwoordelijke bepaling geeft vaak informatie over tijd, plaats of een reden.
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zit vooral in de band met het werkwoord: het voorzetselvoorwerp heeft een nauwe band met het werkwoord en de bijwoordelijke bepaling juist een lossere band. Vergelijk deze zinnen: Hij staat stil bij het stoplicht.
Een bijvoeglijk bepaling is meestal een bijvoeglijk naamwoord, maar kan ook een bezittelijk voornaamwoord zijn, bijvoorbeeld: mijn kat, jouw vriend, onze spullen. Een bijvoeglijke bepaling kan uit één of meerdere woorden bestaan. Er kunnen meerdere bijvoeglijke bepalingen in een zin kunnen staan.
De bijwoordelijke bepaling is datgene wat nog overblijft in de zin als je alle andere zinsdelen hebt benoemd. Een bijwoordelijke bepaling kan bijvoorbeeld meer informatie geven over tijd.
Die auto rijdt erg hard. Is erg hard een bijwoordelijke bepaling en dus een zinsdeel. Erg en hard zijn beide wel bijwoorden maar geen aparte zinsdelen. Een bijwoord dat geen deel uitmaakt van een ander zinsdeel, is ook een bijwoordelijke bepaling.
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp van een tekst mag nooit een volledige zin zijn. Als er wordt gevraagd naar de hoofdgedachte van een tekst, dan is het juist wél de bedoeling dat je antwoord geeft in één volledige zin.
Omschrijving. Een vraagwoord is een woord dat een open vraag inleidt. Het kan een vragend voornaamwoord zijn (bijvoorbeeld wie, wat, welke), een vragend bijwoord (bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe), een vragend voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarmee, waarvan) of het vragende telwoord hoeveel.
De plaats van niet in de zin is afhankelijk van het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. In de meeste zinnen staat niet vlak voor het woord of het zinsdeel dat wordt ontkend. -Bij een zinsdeel dat met een prepositie begint, staat niet vóór deze prepositie. Ik woon niet in Amsterdam.
Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?