Hiervoor gebruikt het Nederlands het werkwoord 'gaan', bijvoorbeeld: “ik ga zwemmen”. In het Frans wordt de futur proche op dezelfde manier gevormd: aller + infinitief.Aller vervoeg je dan in de indicative present en de infinitief blijft onveranderd.
De futur proche wordt in het Nederlands de 'onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd' genoemd. Het wordt gebruikt om acties te beschrijven in de nabije toekomst en het is te vergelijken met 'gaan + infinitief'. Rentrez vite ! Il va pleuvoir !
Le futur proche drukt iets uit wat gaat gebeuren in de nabije toekomst. Het drukt iets uit dat straks of zeer binnenkort gaat gebeuren, net iets eerder dan de gewone toekomende tijd, le futur simple. Le futur simple ligt namelijk wat verder weg in de toekomst.
Hoe vorm je de werkwoordstijd de futur antérieur in het Frans? Neem de futur simple van het hulpwerkwoord avoir of être, gevolgd door de participe passé.
In het Frans gaat dat net zo: je vais marcher tout à l'heure (ik ga zo lopen). Dus: de nabije toekomst in het Frans gebeurt, eigenlijk net als in het Nederlands, met het werkwoord ALLER (gaan) + het hele werkwoord.
De Futur anterieur beschrijft een situatie die in de toekomst voltooid zal zijn. Het is het verleden van de toekomst. Il aura fini son travail demain. (Hij zal zijn werk morgen hebben afgemaakt.)
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.” In het Nederlands heet de futur proche de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd.
Om de Future Simple te vormen, kan je alvast deze basisregel volgen. Neem het onderwerp + will + de infinitief van het werkwoord.Je kan will ook vervangen door 'shall'.
Hoe vorm je de futur simple? De Nederlandse naam voor de futur simple is de onvoltooid toekomende tijd (OTT). Hiervoor kan je het werkwoord 'zullen' gebruiken: 'Wij zullen in het weekend een feestje bouwen.' In deze zin zie je dat de OTT uit twee werkwoorden bestaat: 'zullen' en 'bouwen'.
Le conditionnel is de Franse 'zou'-vorm. Le conditionnel is dus de onvoltooid verleden toekomende tijd. Vaak praat je in de conditionnel over iets wat je zou doen of zou willen doen in de toekomst. “Ik zou zo graag op vakantie willen!”
Aller (gaan) is een onregelmatig werkwoord dat vooral gebruikt wordt om beweging aan te geven of om te zeggen hoe iemand zich voelt.
Je vormt le passé composé met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. In het Frans gebruik je altijd een vorm van 'être' (zijn) of 'avoir' (hebben) als hulpwerkwoord. Dus: le passé composé = avoir/être + voltooid deelwoord. Bij de meeste voltooid deelwoorden gebruik je avoir als hulpwerkwoord.
De futur simple is een wijs en tijd van het werkwoord in het Frans. Het is de toekomende tijd van de indicatief, vergelijkbaar met de Nederlandse onvoltooid toekomende tijd.
De signaalwoorden van de past perfect vormen het ezelsbruggetje FYNE JAS waarbij iedere letter voor een signaalwoord staat: for, yet, never, ever, just, already, since. Voorbeeldzinnen: We have been friends since high school.
Om de conditionnel présent te vormen, neem je de stam van de futur simple en je voegt er de uitgangen van de imparfait (-ais, -ait, -ions, -iez of -aient) aan toe!
Le passé composé is de werkwoordsvorm die we in het Nederlands kennen als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld hiervan in het Nederlands is bijvoorbeeld: “Ik heb gelopen.” Zoals je in dit voorbeeld kunt zien bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit twee werkwoorden: “heb” en “gelopen”.
De passé récent kun je voor iets gebruiken dat heel recent in het verleden is gebeurd. Vandaar ook de naam 'récent'ð. In het Nederlands kun je het vaak vertalen met 'net' of 'zojuist'.
De futur antérieur (de voltooid tegenwoordige toekomende tijd) wordt gebruikt om een toekomstige handeling aan te geven die voorafgaat aan een andere toekomstige handeling.
De plus-que-parfait is een samengestelde tijd. Deze wordt gevormd met een hulpwerkwoord (de onvoltooid verleden tijd van être of avoir) plus het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Victor n'avait pas dormi. dormir, plus-que-parfait Victor had niet geslapen.
In het Nederlands betekent plus-que-parfait 'voltooid verleden tijd'. Denk bijvoorbeeld aan zinnen zoals: 'ik had gegeten'. De plus-que-parfait werkt precies hetzelfde in het Frans: hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait + het voltooid deelwoord.