Voor het vervoegen van le passé composé heb je een hulpwerkwoord nodig (zijn of hebben) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (être/avoir) is altijd vervoegd. Kortom: le passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord.
Bij de volgende werkwoorden wordt daarom altijd être gekozen: · aller (gaan) : Je suis allé. · arriver (aankomen) : Il est arrivé. · entrer (binnenkomen) : Tu es entré · naître (geboren worden) : Vous êtes né.
In het Frans gebruik je altijd een vorm van 'être' (zijn) of 'avoir' (hebben) als hulpwerkwoord. Dus: le passé composé = avoir/être + voltooid deelwoord.
Met être worden alle wederkerende werkwoorden (met -se-) vervoegd en een groot aantal werkwoorden die een beweging uitdrukken. Het voltooid deelwoord dat vervoegd wordt met 'avoir', richt zich naar het lijdend voorwerp, als dit lijdend voorwerp er aan vooraf gaat. Bijvoorbeeld: Elle a acheté la maison?
Speelt er iets zich af in het nu? Dan spreken we van de tegenwoordige tijd, in het Frans heet dat le présent. Net als in het Nederlands kan je aan het werkwoord ook zien over hoeveel personen het gaat. Denk aan: ik loop, jij loopt, hij/zij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen.
Opmerking: L'été betekent ook 'de zomer', het seizoen tussen le printemps (de lente) en l'automne (de herfst).
In het Frans kennen we de regelmatige werkwoorden, de onregelmatige werkwoorden en de wederkerende werkwoorden.
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) is altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door er van het hele werkwoord af te halen en dan een é achter de stam te plakken.
aller werkwoord (vais, vas, va, allons, allez, vont, allais, allait, allions, alliez, allaient, allai, allas, alla, allâmes, allâtes, allèrent, irai, iras, ira, irons, irez, iront…)
Het imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
In het Frans heet deze vorm de ► FUTUR SIMPLE. Le conditionnel = zou (den) + hele werkwoord, en wordt net als de Futur Simple (zullen + hele werkwoord) gevormd met het hele werkwoord + uitgang. CONDITIONNEL ► Ik zou geven = Je donner -ais.
Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden.
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.
Le présent, l'imparfait, le passé composé, le futur proche en le futur.
Veel werkwoorden eindigen in het Frans op –er . De stam van het werkwoord vind je door deze –er eraf te halen en vervolgens plak je de uitgangen er achteraan.
Wat is juist: 'Zij paste de bal' of 'Zij passte de bal'? 'Zij passte de bal' is juist. De vervoeging van het werkwoord passen, in de betekenis 'de bal toespelen', is: passen - passt - passte - gepasst. Engelse werkwoorden kunnen op een dubbele medeklinker eindigen.