De 200 m is net als de 100 m ontstaan uit de Engelse universiteitswedstrijden in de 19e eeuw en is niet meer dan een 'dubbele' 100 m. Aanvankelijk was de afstand 200 yard (ca. 183 meter), maar dit werd mede door de invloed van het vasteland 220 yd (201 meter) en daarna 200 m (218,8 yard).
Bij mist is het zicht aan het aardoppervlak minder dan 1000 meter. Bij een zicht van minder dan 400 meter kan het verkeer er last van krijgen. Dichte mist met een zicht van minder dan 200 meter is gevaarlijk. Zeer dichte mist met een zicht van minder dan 50 meter dwingt tot stapvoets rijden.
Doe alleen de normale (dimlicht) verlichting aan. Schijnwerpers reflecteren in de mist waardoor je tegen een witte muur aankijkt. Zorg dat je de achterlichten van je voorligger blijft zien. Hou een dusdanige afstand tot je voorligger dat je nog bij kunt remmen of nog op tijd kunt stoppen bij je rijsnelheid.
Dimlicht. Overdag bij slecht zicht mag u het dimlicht gebruiken. In het donker is het dimlicht verplicht. De dimlichten hoeven niet aan als de mistlichten branden.
Stadslicht is verplicht als je 's nachts (of bij slecht zicht overdag) buiten de bebouwde kom of op de rijbaan parkeert.
Pas als er meer bewolking of meer wind komt zal de mist uiteindelijk uit heel Nederland verdreven worden. Tot die tijd blijft het in de mist een kleine wereld. Mist is een weersverschijnsel dat het hele jaar voor kan komen maar hardnekkig kan zijn in het najaar en de winter.
Tijdens een avond en nacht met weinig of geen bewolking en weinig wind koelt het aardoppervlak sterk af. Ook de lucht dichtbij de grond begint af te koelen. Koudere lucht kan minder vocht bevatten en daardoor wordt op een zeker moment het condensatiepunt bereikt en ontstaan waterdruppeltjes.
Als warme lucht, met een hoge luchtvochtigheid, plots afkoelt, bereikt hij die “honderd procent verzadiging” en gaan waterdruppeltje in de lucht zweven en mist of nevel vormen. Waarom blijft mist soms zo lang hangen? Dat kan gebeuren doordat de warme lucht van overdag 's nachts sterk afkoelt, legt het KMI uit.
Bewolking zorgt ervoor dat mist oplost. Als er motregen wordt gevormd wordt de mist daar dunner door. Om het te kunnen laten regenen moet de lucht bewolkt zijn. Zodoende kan het niet mistig zijn als het regent.
Eigenlijk is mist niets meer dan "wolken" en zijn wolken niets meer dan "mist", het is dus het zelfde. Gemiddeld zit dat tussen de 3 en 5 kilometer in, 5 kilometer is hoge bewolking en voordat de wolken uitbreken tot een bui kunnen ze zelfs hoogtes van boven de 10km behalen. Zo hoog kan mist dus komen.
Nevel en mist ontstaan wanneer de lucht afkoelt tot het dauwpunt. Het dauwpunt wordt bereikt wanneer waterdamp begint te condenseren tot kleine druppeltjes en zo nevel en mist kan doen ontstaan. In het beginstadium is er als het ware nog veel plaats tussen die kleine druppeltjes: nevel.
Mannen halen tot 12 m/s (43,2 km/u), vrouwen halen tot 10,5 m/s (37,8 km/u). Na enkele seconden topsnelheid houdt de atleet de snelheid niet meer vast en zal na 70-90 meter onvermijdelijk vertragen.
Daarvoor kun je de volgende gemiddelden in je hoofd houden: Op vlak terrein loop je 4 kilometer per uur. 300 meter stijgen over een goed begaanbaar pad kost ongeveer een uur extra. 500 meter dalen over een goed pad kost ook ongeveer een uur extra.
Maar als het blijft afkoelen is de lucht op een gegeven moment verzadigd. De waterdamp condenseert dan en wordt zichtbaar als druppeltjes. Mist bestaat dus uit kleine zwevende druppeltjes. Als je door de mist fietst kun je soms merken dat je nat wordt.
We spreken over mist wanneer de horizontale zichtbaarheid kleiner is dan 1000 meter. Wanneer er een horizontale zichtbaarheid is tussen 1000 en 5000 meter, dan spreken we over nevel.
Dauw ontstaat als de temperatuur van de lucht daalt tot onder het dauwpunt. Dit is de temperatuur waarbij de waterdampdruk van de luchtlaag vlak boven het aardoppervlak het verzadigingspunt bereikt. Dauw treedt meestal op rond zonsopgang in gebieden met een hoge luchtvochtigheid. Samen met dauw treedt ook guttatie op.
Boven vlak land is meestal 40 km het meest haalbare zicht. Zichten beneden 1000 m komen voor tijdens zware neerslag of in mistsituaties. Vertikaal zicht wordt gegeven tijdens een moeilijk of niet waarneembaar wolkendek bij dichte mist of zware neerslag.
Omdat bij koude temperaturen de lucht minder waterdamp aankan, zie je in de herfst en vooral tijdens de winter meer mist. Meestal verdwijnt die in de loop van de ochtend omdat het opwarmt. In de winter wordt het echter minder snel warm en blijft de mist langer hangen, het befaamde ochtendgrijs.
Percentages oogmeting
Zo kan er 1.0 staan, of 0,8 of 1,2. Hierbij staat 1,0 voor 100% zicht. Ben je tussen de 14 en 30 jaar oud, dan is het gebruikelijk om 1,2 oftewel 120% zicht te hebben. Voor volwassenen van 30 jaar en ouder is een gezichtsvermogen van 1,0 oftewel 100% gemiddeld.
Dimlicht. Dimlicht is de verlichting die je standaard moet gebruiken wanneer het donker is. Als overdag je zicht belemmerd wordt door weersinvloeden als mist, hagel, regen of sneeuw, dan moet het dimlicht ook overdag aan.
De lichten die we het vaakst gebruiken, zijn de dimlichten. Deze lichten steken we aan wanneer de avond valt of het donker is. Ook bij regenweer, sneeuw, mist en andere omstandigheden waarbij het onmogelijk is om verder te kijken dan 200 meter is het verplicht om de dimlichten aan te steken.
Op je dashboard kun je altijd zien welke verlichting je hebt ingeschakeld. Dit zijn de symbolen die daarvoor worden gebruikt: Stadslicht is niet hetzelfde als dagrijverlichting. Bij dagrijverlichting branden de achterlichten niet.