Laat de vislijn met het peilloodje het water inzakken onder de top van jouw hengel. Als de dobber onder water staat zet je de dobber wat omhoog. Als de dobber boven water staat of plat ligt op het water zet je de dobber een stukje omlaag. Blijf de dobber verschuiven totdat alleen de antenne van de dobber bovenwater ...
Peil eerst met een peilloodje hoe diep het water is. Dit doe je door het peilloodje aan de haak te haken. Gooi vervolgens langzaam je lijn in het water op de plek waar je wil gaan vissen. Als het peilloodje op de grond 'staat' en je dobber boven het water zichtbaar is, dan staat de dobber te diep afgesteld (1).
Als je dobber plat blijft liggen op het water, dan moet je dobber wat naar beneden schuiven in de richting van de haak. Duikt je dobber onder water dan moet je de dobber juist iets omhoog schuiven. Net zolang tot hij mooi staat. Je dobber is dan afgesteld voor het vissen op de bodem.
Lood de dobber altijd zo uit dat de gekleurde antenne zeker nog voor driekwart boven water staat. Monteer daarna pas het haakje aan de lijn, prik vervol- gens twee of drie maden of een broodvlokje op het haakje en je zult duidelijk zien dat de antenne nu nog wat dieper – maar niet te diep – in het water wegzakt.
Peil de dobber altijd lekker 'scherp' af. Dit betekent dat je zoveel lood op de lijn zet dat alleen de antenne van de dobber een stukje boven water uit komt. Zo zet je een peilloodje vast. Trekt het lood de dobber onder, schuif deze dan net zolang omhoog tot het puntje van de dobber nét boven water uitsteekt.
Met de vismolen bevestigd, rijg de lijn door het midden van alle hengelringen.Rijg vervolgens de dobber op de lijn, door het oog in de onderkant van de dobber . Selecteer twee middelgrote zinkers [split shot], plaats er een aan elke kant van de dobber, met de dobber ongeveer 18 inch (45 cm) omhoog langs de lijn.
Bij een vaste dobbermontage kan men maximaal zo diep vissen als de hengel lang is. Bij een schuivende dobbermontage is het echter mogelijk in iedere waterdiepte te vissen. Bij de schuivende dobbermontage glijdt de lijn vrij door de geleideringen van de dobber.
Qua drijfvermogen, kies een dobber van tussen de 20 en 30 gram. Zwaarder is niet nodig, de kans is groter dat de vis daar weerstand van gaat voelen en de aasvis loslaat. Het lood bestaat uit een simpel schuifloodje van rond de 10 gram, uitgaande van een 20 grams dobber (de aasvis heeft ook gewicht).
Grofweg gezegd wil je ongeveer 0,1 g (een tiende van een gram) voor elke voet water . Dus een dobber van ongeveer een halve gram zou prima zijn voor een vijf voet diepe zwemtocht. Naarmate je meer ervaring opdoet, wil je misschien lichter vissen.
Lood kan je op verschillende manieren op de lijn zetten. Het kan gegroepeerd, deels gegroepeerd, over de lijn verspreid, afnemend of oplopend van gewicht naar de haak toe, met een verklikkerloodje op de bodem, met bulklood of een combinatie van beiden.
Als je dobber zinkt, dan betekent het dat je er te veel lood aan hebt gedaan. De truuk is nu om zo veel lood eraan te doe dat je dobber net niet zinkt, maar wel blijft drijven. De vis heeft zo de minste weerstand om de dobber onder water te trekken.
Klassiek aassoorten voor de zeelt zijn de zachte maiskorrel uit blik en een dikke regenworm. Maar ook mestpiertjes, maden, casters, deeg, mini-boilies en allerlei soorten pellets worden door de zeelt graag gegeten.
Het onderste loodje hang je meestal op een 15 a 25cm van de haak. Bij voornvissen komt het lood iets dichter op de haak dan bij het vissen op brasem. Bij het vissen op de bodem moet het lood meestal net boven die bodem hangen.
Hoe dunner de lijn, hoe minder hij zichtbaar is voor de vis. Ben je een beginnende visser dan kan je het beste een vislijn nemen van 0,16 tot 0,18mm dik. De lijn moet altijd een halve meter korter zijn dan de hengel, de totale lengte op het tuigje mag twee tot drie meter langer zijn dan de hengel.
Bij het vissen met een werphengel leg je niet het aas in zoals met een vaste hengel, maar werp je het in. Inwerpen of ingooien is het van achteren naar voren zwiepen van de werphengel, waarbij de lijn op het juiste moment wordt losgelaten en het aas wegvliegt. Dat moet je even oefenen, al is het niet echt moeilijk.
Als het kniediep is, dan is een paar voet voldoende tussen de dobber en de haak. Als het tot aan je middel komt, dan kan je dobberdiepte tussen de 3 en 4 voet zijn. Als je helemaal onder water zou zijn, begin dan op zes voet en werk je omhoog. Deze schattingen variëren natuurlijk enigszins op basis van de lengte van de visser.
Bij sommige hengels zijn visdobbers ook echt nodig.Zonder dobber kun je dan niet vissen. Welke visdobber je gebruikt hangt af van een aantal factoren.
Als je met wormen gaat forelvissen dan vis je vrijwel altijd met een dobber. Je laat de dobber en het aas dan meedrijven met de stroom van het riviertje waar je in vist en hoopt zo dat de forel toehapt. Hierbij is het wel belangrijk dat de worm over de bodem door de stroming mee wordt gevoerd.
Een peilloodje moet zo zwaar zijn dat je dobber zinkt als je het aan de haak doet. De dobber schuif je dan steeds verder omhoog tot hij met het puntje boven water komt. Als je nu het loodje weer van de haak haalt en er aas aan doet dan weet je dat je op de bodem ligt.
Een zware dobber aan iets hebben betekent 'het moeilijk hebben met iets (bijvoorbeeld een opdracht, een wedstrijd, een examen) of iemand'. Ook de variant een harde dobber aan iets hebben komt voor.
Hiervoor gebruik je het peilloodje met een kurk of schuimrubberen bodem. Steek je haak door het oogje aan de bovenkant en prik hem in het schuim/kurk aan de onderkant. Als je het peilloodje naar de bodem laat zakken, kun je precies zien of je dobber zinkt of boven het water uitkomt.
Welk aas is het beste voor stick float vissen? Maden zijn veruit het aas dat meer vis vangt dan welke andere dan ook. Echter, casters, hennep, tares en tegenwoordig pellets leveren allemaal goede resultaten op hun dag.
Je goudvis ligt vaak op de bodem van het aquarium? Dat is een teken dat het niet helemaal goed gaat met jouw goudvis. Dit kan komen door bijvoorbeeld zuurstofgebrek. Door het zuurstoftekort spaart de vis zijn krachten, maar het kan ook komen door buikwaterzucht of door een andere bacteriële besmetting.