Wanneer je een opsomming maakt, waarbij je de zin in stukjes hakt, eindigt de zin niet met een punt, vraagteken of komma, maar met een puntkomma. De eerste letter van de eerste zin begint met een hoofdletter en eindigt met een puntkomma. De andere opsommingen beginnen met kleine letters.
Als je een opsomming opneemt in de lopende tekst, plaats je een komma tussen de verschillende onderdelen. Daarbij is het van belang dat de onderdelen dezelfde zinsstructuur en grammatica hebben. Tussen het een-na-laatste en het laatste onderdeel van de opsomming komt het voegwoord “en” of “of” te staan.
Elk onderdeel begint met een kleine letter. Na de leden van de opsomming staan doorgaans puntkomma's en na het laatste lid een punt. Als de opsomming bestaat uit erg korte delen, kunnen in plaats van puntkomma's ook komma's gebruikt worden, of kunnen alle leestekens achterwege blijven.
Opsomming. Signaalwoorden: en, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste. Voorbeeld: daarnaast houd ik ook veel van boerenkool en vissticks.
In een opsomming gebruik je een dubbele punt als inleiding als je daar bij het hardop lezen een korte pauze hoort. Achter de delen van de opsomming zet je een komma, een puntkomma of een punt. Hieronder zie je van elke mogelijkheid een voorbeeld.
Als een opsomming uit losse woorden of zinsdelen bestaat, dan gebruik je geen hoofdletter aan het begin van de zin. Je eindigt elk deel van de opsomming met een puntkomma, maar gebruikt een punt na het laatste deel van de opsomming.
In een opsommend verband noemt de schrijver/verteller de delen op. Het is een verband dat een opsomming tussen zinnen of alinea's aanduidt. Signaalwoorden die zo'n verband kunnen aanduiden zijn: eerst, en, ook (nog), verder, bovendien, daarnaast, zo, niet alleen ...
Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met de punt van een afkorting. Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met een punt van een citaat voor de aanhalingstekens. Je schrijft geen punt na een titel of achter een adres.
Als er een opsomming van meerdere (volledige) zinnen of vragen volgt, komt er bij voorkeur ook een hoofdletter, omdat dan elke zin van de opsomming met een hoofdletter begint: Controleer het volgende: Is het gas afgesloten? Staan alle wekkers uit? Zijn er geen bederfelijke etenswaren meer?
als trefwoord met bijbehorende synoniemen: opsomming (zn) : cedel, ceel, enumeratie, lijst, nummering, opgaaf, opgave, opnoeming, optelling, register.
Een dubbele punt gebruiken we vóór een opsomming, een citaat, een verklaring, aankondiging, omschrijving, toelichting, conclusie of gedachte. Er komt geen spatie vóór een dubbele punt, wel erna.
- Uitspraak-opsomming
Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen ... maar ook, ten eerste ... ten tweede.
Na een dubbele punt komt meestal een opsomming, een uitleg of een citaat. Het eerste woord na de dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter (tenzij het een hoofdletterwoord is, zoals een naam). Na de dubbele punt schrijf je wel een hoofdletter als er een volledige zin geciteerd wordt.
Opsomming die uit woordgroepen of delen van zinnen bestaat
De zin die de opsomming inleidt, eindigt met een dubbele punt. Elk onderdeel van de opsomming begint met een kleine letter en eindigt met een puntkomma; alleen het laatste onderdeel van de opsomming krijgt een punt.
(algemeen) Het beletselteken bestaat uit een reeks van drie punten en kan op verschillende manieren gebruikt worden. Het kan aangeven dat een gedachtegang niet helemaal wordt afgemaakt en dat de lezer geacht wordt dat wat ontbreekt zelf aan te kunnen vullen.
Aanhalingstekens kunnen om een hele zin of om een deel van een zin gezet worden. Als de aanhalingstekens om een hele zin (of een opeenvolging van zinnen) staan, staat de punt binnen de aanhalingstekens. De punt maakt dan deel uit van het citaat.
Als je tekstverband aanbrengt, zorg je voor samenhang in een tekst. Voor logica in de volgorde van de ene zin naar de andere en de ene alinea naar de andere. Zo begrijpen lezers sneller waar de tekst over gaat. Je brengt het verband dus aan tussen zinnen en tussen alinea's.
eerst, dan, daarna, vervolgens, tenslotte, ook, niet alleen ... maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ... als ..., ten eerste ...
Voorbeelden daarvan zijn ten eerste, overigens en trouwens. Als derde heb je signaalwoorden voor argumenten die horen bij andere argumenten, bijvoorbeeld daarbij komt, omdat en vooral ook. Als laatste zijn er argumenten die andere argumenten verdedigen. Voorbeelden daarvan zijn want, namelijk en omdat.
Soms schrijf je iets tussen haakjes. Bijvoorbeeld als je iets wil toevoegen wat de lezer toch ook moet weten. Wanneer je een volledige zin tussen haakjes zet, dan krijgt het eerste woord na het haakje openen een hoofdletter en komt er achter het laatste woord een eindezinspunt. Daarna volgt het haakje sluiten pas.
In een tekst staan behalve letters ook altijd tekens. Dit zijn leestekens en alle teksten maken gebruik van deze leestekens. Veelvoorkomende leestekens zijn de punt (.), de komma (,), het vraagteken (?) en het uitroepteken (!).