Een estuarium of zeearm is een verbrede, vaak driehoekvormige monding van een rivier. Estuaria ontstaan wanneer de zee of oceaan waarin het water in de stroming van de rivier stroomt of er veel eb en vloed is. Hierdoor wordt het sediment dat de rivier in de monding neerlegt weggespoeld.
Een estuarium is een verbrede, veelal trechtervormige monding van een rivier, waar zoet rivierwater en zout zeewater vermengd worden en zodoende brak water ontstaat, en waar getijverschil waarneembaar is. Wanneer een rivier als een stelsel van aftakkingen uitmondt spreekt men van een delta.
Een estuarium is een verbrede riviermonding, waar zoet rivierwater en zout zeewater vermengd worden en zodoende brak water ontstaat. Eb en vloed zijn nog van sterke invloed. Wanneer een rivier als een stelsel van aftakkingen uitmondt spreekt men van een delta.
a. Een estuarium is een overgangsgebied tussen één of meerdere rivieren en de zee, waar naast de rivierafvoer het getij een meer of minder sterke invloed heeft op de waterbeweging, en zoet en zout water elkaar ontmoeten.
Een estuarium is het benedenstrooms gedeelte van een rivier dat onder invloed staat van de getijdenwerking van de zee. In tegenstelling tot zeearmen en lagunen is er in estuaria een constante doorvoer van zoet rivierwater. Het estuarium strekt zich landinwaarts uit tot waar het getij meetbaar is.
Delta's ontstaan veelal doordat een grote rivier uitmondt in een (bijna) getijdenloze zee, zoals de Middellandse Zee of de Zwarte Zee. Dit soort delta's noemen we riviergedomineerd. Als een rivier in een zee uitmondt waar een sterke getijdenwerking heerst, noemen we dit een getijdengedomineerde delta.
Een estuarium is een trechtervormige monding van een rivier waar het getij zich laat voelen. Typerend is de mengeling van zoet en zout water. Het Schelde-estuarium is een van de jongste en meest natuurlijke estuaria in West-Europa.
Definitie: Een stroomgebied is het geheel van het land, waarvan het regenwater naar een bepaalde waterloop afstroomt en via die waterloop naar zee wordt afgevoerd, zie ook stroombekken.
In de bovenloop wordt een gemengde rivier voornamelijk gevoed door smeltwater afkomstig van gletsjers en sneeuw en in de benedenloop voornamelijk door regenwater. Gemengde rivieren worden gekenmerkt door een regelmatig regiem in de benedenloop en een afwisselend regiem in de bovenloop, afhankelijk van het seizoen.
Een waterscheiding of interfluvium is de grens tussen twee stroomgebieden.
Het regiem is de fluctuatie van het debiet door het jaar heen, oftewel de schommeling van de waterafvoer door een rivier. Het regiem wordt sterk bepaald door de klimaatomstandigheden langs de rivierloop. Het klimaat bepaalt het regiem door middel van: Wisseling in neerslag per seizoen.
Het verhang is het relatieve hoogteverschil van de rivier. Meestal wordt dit gemeten in m/km of cm/km. Hoe berekenen we het verval? Je deelt het verval door de afstand tussen de twee plekken waar je het verval van hebt genomen.
Het verhang is het hoogteverschil in meter per horizontale kilometer, dus moeten we in ons voorbeeld van 175 km naar 1 km komen. We gaan naar het hoogteverschil per kilometer kijken. Daarom delen we de 35 meter hoogteverschil door de 175 km: 35 / 175 = 0,2 meter. Het verhang is dus 0,2 meter, oftewel 20 centimeter.
Het zinken van verweringsmateriaal als de transportsnelheid van water, ijs of wind afneemt, heet sedimentatie. Meestal gebeurt dit door stromend water in zeeën of rivieren. Er zijn veel factoren die de sedimentatie bepalen: snelheid van de stroming.
De diepte van rivieren is een levendig verschijnsel. Door de vorm van de rivier, de sedimentatie en erosie van sediment, de afvoer en stroming en de bodemsamenstelling vertoont de rivierbodem een dynamisch gedrag op verschillende tijdschalen.
In de grote waterkringloop verdampt het water in zeeën en rivieren door de warmte van de zon. De waterdamp komt in de lucht en vormt een wolk. Als er genoeg damp in een wolk zit, gaat het regenen en valt het water weer terug op de aarde. Om drinkwater te maken, 'lenen' wij het water uit de kringloop even.
Kribben, de stenen 'dwarsliggers' in de rivier, zijn erg belangrijk bij de afvoer van water, ijs, grind en zand. Ze beheersen deze afvoer en houden zo de rivier en de oever op zijn plaats. Zo blijft de rivier bij laagwater bevaarbaar voor de scheepvaart.
De Schelde wordt gevoed door regen- en grondwater. In herfst en winter valt er meer regen en is er dus meer afvoer van zoet water naar de zee. Het zoute water vloeit richting zee. In de zomer is het droger en verplaatst het zoute water in de Schelde zich weer landinwaarts.
De Bovenschelde is het deel vanaf de bron tot in Gent, waar de Schelde samenvloeit met de Leie. De rivier heeft dan al een lengte van 185 kilometer. In Gent ondergaat de Schelde voor het eerst de werking van het getij. Het deel van Gent dat via Antwerpen tot aan de Nederlandse grens loopt, heet de Zeeschelde.
De epsilon (hoofdletter Ε, kleine letter ε, Grieks ἔψιλον) is de vijfde letter van het Griekse alfabet. ε' is het Griekse cijfer voor 5, ,ε voor 5000. De epsilon wordt uitgesproken als de /e/ zoals in erwt, έ wordt als /e:/ uitgesproken, zoals ee in mee.
Nederland delta en rivierenland
Vanuit de ruimte is goed te zien dat Nederland eigenlijk één grote delta is. De grote Europese rivieren stromen bij ons de zee in. Die delta geeft enorm veel economische activiteit voor mensen, maar is ook de plek voor prachtige natuur.
Rivieren vervoeren elke dag tonnen klei en zand vanuit de bergen naar de zee. Als de stroom bij de riviermonding aankomt verliest hij zijn kracht. Daardoor bezinkt veel van het sediment en wordt een delta gevormd.