Kwartje was de populaire naam van het Nederlandse vijfentwintigcentsstuk, een munt in het muntstelsel uit het koninkrijk. De naam is afkomstig van zijn waarde van een kwart gulden, al heeft de waardeaanduiding altijd 25 cent geluid.
De naam dubbeltje vond zijn oorsprong in het feit dat het geldstuk twee stuivers waard was (dubbele stuiver). Na de invoering van het decimale stelsel in Nederland (rond 1800) werd het muntje van 10 cent dubbeltje genoemd.
1 zilveren florijn = (28 stuivers) 1 gulden = (20 stuivers) 1 halve gulden = 1/2 gulden = (10 stuivers) 1 schelling = (6 stuivers)
Een (Carolus)gulden bestond uit 20 stuivers en een stuiver uit 16 penningen. In Nederlandse teksten van vóór 1816 vindt men dus wel bedragen als f 10-12-4, ofwel 10 gulden, 12 stuivers en 4 penningen.
stuiver * [munt] {stuuer 1380, stuyver 1441-1442} de gebruikelijke verklaring is een afleiding van stuiven, omdat op de munt een vuurijzer met stuivende vonken zou staan, ontleend aan de keten van het Gulden Vlies (gesticht 1429).
Wanneer men in Tilburg zegt: "Hij is van penning zestien" bedoelt men 'n gierigaard. Iets "tegen penning zestien" verkopen is iets heel duur van de hand doen. Er werd in vroeger tijd wel geld geleend "tegen de penning zestien". Dit betekende, dat één zestiende deel van het geleende geld als rente moest betaald worden.
bezemstuiver, volksbenaming voor de stuiver met een pijlenbundel in de beeldenaar. De bezemstuiver van 1,31 gram en een gehalte van 0,333 werd ingevoerd in 1619 en geslagen tot 1664 in alle provincies, behalve Groningen.
De biljetten van 25 gulden kregen een rode steunkleur. Toch werd 'een geeltje' als 25-guldentypering couranter; de benaming 'een rooie' redde het nooit (een rooie rug is een biljet van 1000 gulden). De bijnaam 'geeltje' ontstond door het eenmalige biljet uit 1860, daarna werden alle vijfentwintigjes rood.
De zilveren groot werd de standaardmunt en de munt van twee groten werd stuiver genoemd. De rekenmunt is hetzelfde gebleven, het pond. Ook na 1500 blijft er een grote variëteit aan wettige betaalmiddelen. Een kleine greep uit de stadsrekeningen: daalder, pond, schilling, braspenning, gosseler en plak.
Stuivers, dubbeltjes, kwartjes, gulden en rijksdaalders kunnen nog steeds een bepaalde waarde hebben als ze zeldzaam zijn. De zilveren guldens en rijksdaalders zijn interessant voor beleggers vanwege de hoge zilverprijs. In 2002 werd de euro ingevoerd.
Zo werden er in de periodes van Koning Willem I, II en III en van koningin Wilhelmina munten geslagen die zwaarder waren in gewicht en een hoger zilverpercentage bevatten. Sommige van deze zilveren guldens zijn tegenwoordig zeer zeldzaam, waardoor ze bij verzamelaars een hogere winst kunnen opleveren.
Vijftig gulden stond bekend als 'Zonnebloem', de honderd gulden ging door als 'meier' of 'snip'. De minder vaak voorkomende 250 gulden kende men als 'Vuurtoren'. De bijnaam 'rooie','rug' of 'rooie rug' voor een duizend gulden biljet vindt zijn herkomst twee eeuwen geleden, toen de briefjes een rode achterkant hadden.
Een piek was de benaming van een Nederlandse munt van één gulden. Op de guldenmunten werd vanaf het einde van de zeventiende eeuw de Hollandse maagd afgebeeld.
Tijdens de campagne '5 piek voor je verfkliek', die loopt van 23 mei tot en met 26 juni, kunnen consumenten bij Hubo oude verfverpakkingen inleveren en krijgen daar een kortingsvoucher van 5 euro voor terug. De voucher kan worden ingeleverd bij aankoop van nieuwe verf ter waarde van minimaal 20 euro.
De prijs van een vijf cent 1948 van Wilhelmina is afhankelijk van de kwaliteit van de munt deze is te herkennen aan de hoeveelheid slijtage door gebruikerssporen uit die periode. De verzamelwaarde van de 5 cent 1948 Wilhelmina wordt bepaald op kwaliteit.
Een joetje (of joet, joedje, juutje) is tien gulden.
Een rooie rug, ook wel simpelweg rooitje of een rug genoemd, was geld ter waarde van 1.000 gulden (ongeveer 454 euro). De rooie rug dankt zijn naam aan de kleur van het oorspronkelijke 1.000 guldenbiljet.
Betekenis-definitie rug: Bargoens: bankbiljet van duizend (gulden of euro). Ook: rooie rug of rooie.
Lang geleden was vijf gulden het kleinste biljet. Maar omdat dit biljet zeer veel gebruikt werd dus snel sleet, is het op zeker moment vervangen door een munt van 5 gulden. Dat was de "gewone" munt met de hoogste waarde. Met een waarde van een kleine eur 2,30 toen de euro werd ingevoerd.
Bij resolutie van de Staten-Generaal van 1614 werd een stuiver van 0,865 g a 0,566 = 0,490 g fijn ingevoerd (in 1619 gewijzigd in 1,31 ga 0,333 = 0,436 g fijn).
De muntjes van 1, 2 en 5 cent zijn roodkleurig, gemaakt van staal met een laagje koper. De 10, 20 en 50 cent muntjes zijn gemaakt van koper, aluminium, zink en tin en zijn geelkleurig. En de 1 en 2 euro munten tot slot zijn een combinatie van laagjes nikkel, koper en messing.