De spanningsval, ook wel spanningsverlies, is een verlies van spanning dat ontstaat door de weerstand van een elektrische geleider. Voor het berekenen van de spanningsval wordt de wet van Ohm (U = I x R) toegepast.
Wanneer er stroom door een weerstand loopt, ontstaat een spanningsval. NEN 1010 geeft aan in 525 (spanningsverlies in installaties van verbruikers) dat het spanningsverlies tussen het begin van een installatie en de aansluitpunten bij normaal bedrijf niet meer dan 5% van de nominale spanning mag bedragen.
Als de kabel tussen de omvormer en verdeelkast een hoger spanningsverlies heeft dan 1%. Conform de norm NEN1010 wordt geadviseerd om het spanningsverlies op maximaal 1% te berekenen.
Het spanningsverlies in de stroomvoerde geleider wordt bepaald door de weerstand van de geleider en de grootte van de stroom door de geleider: Uv= I x R. Voorbeeld: een kabel (3 x 1,5 mm2) heeft een lengte van 45 m. De weerstand van één leiding in de kabel kan als volgt worden berekend: R = (l x ρ):A.
Kleine deeltjes zuurstof ontsnappen op natuurlijke wijze uit de band en veroorzaken spanningsverlies van 0,1 bar per maand. Daarom dient u de spanning van uw banden regematig te controleren. Indien uw band meer dan 0.1 bar spanning per maand verliest, heeft u te maken met abnormaal spanningsverlies.
Kabels met draden van 2,5 mm² doorsnede zijn te gebruiken bij verbruikers van maximaal 20A, bij voorkeur 16A. Er zijn ook lichtpunten die iets meer verbruiken en daarom met kabels van 2,5 mm² moeten voorzien worden.
Maximale netspanning verhogen naar 264,5 Volt
Wanneer de netspanning te hoog oploopt op het laagspanningsnet en boven de 253 Volt uitkomt, schakelen omvormers automatisch uit. Dit is niet alleen ontzettend vervelend voor zonnepaneeleigenaren, die hierdoor minder energie terugleveren en dus geld mislopen.
De hoogte van het aangesloten vermogen van de zonnepanelen bepaalt hoe groot de diameter van de kabel moet zijn. Meestal wordt in Nederland een kabel met een dikte van 4 mm2 gebruikt. Ook de kabel van de omvormer naar de meterkast is bij voorkeur korter dan 20 meter, om dezelfde reden.
Je kunt het vermogen van een kabel berekenen met de eenvoudige formule: P = I² x R. De P staat voor het vermogen, dat in feite laat zien hoeveel elektrische energie er door de kabel gaat. Denk aan vermogen als een soort 'kracht' van elektriciteit. De I staat voor de stroomsterkte (gemeten in ampères).
Niet goed functionerende apparatuur, hogere opgenomen stroom van apparaten waardoor overbelasting ontstaat, minder lichtopbrengst, lichtflikkering en niet goed werkende relais, kunnen het gevolg zijn van een te groot spanningsverlies.
Meggers of isolatieweerstandsmeters worden in de praktijk meestal gebruikt voor het meten van isolatieweerstanden of lekweerstanden (in de installatietechniek).
Met het meten van circuitimpedanties worden de metingen Zi en Zs bedoeld. Dit is de impedantie van de foutstroomketen. Zi is de impedantie tussen L en N, Zs is de impedantie tussen L en PE. Zs wordt ook wel Zloop, Zschl of Z L-PE genoemd.
Als je 3-fase aansluiting hebt, dan meet je tussen elke fases 400v.Je meet 230v, dus je meet gewoon tussen de fase en de 0. Dat betekend dat je het vermogen gewoon bij elkaar kan tellen.
Een remautomaat zorgt er dus voor dat wanneer je meer dan 40 Ampère zou afnemen, terwijl je groepenkast hier niet geschikt voor is, de installatie wordt afgeschakeld. De kans dat je (op een bepaald moment) meer dan 40 Ampère afneemt is heel klein.
Kabel omvormer naar de meterkast
Om kabelverliezen te beperken dient de kabel van de omvormer naar de meterkast bij voorkeur ook niet langer dan 20 meter te zijn. Voor 1 fase omvormers wordt 3 aderige kabel gebruikt van 3 x 2,5 tot 6 mm2 en voor 3 fase omvormers 5 x 2,5 mm2.
Voor de AC-bekabeling (wisselstroom) van omvormer naar groepenkast wordt standaard uitgegaan van 2,5 mm2 installatiekabel.
Stel u heeft een omvormer en u wilt meten welke wisselspanning eruit komt. U neemt hiervoor een multimeter, stelt deze in op wisselspanning meten en zet het meetbereik op zeg 500-1000 volt. Heeft u een zuivere sinus omvormer, dan gaat dit over het algemeen goed: u meet een wisselspanning van om nabij 220-230 volt.
We raden je daarom aan om minimaal een keer per week te controleren of de installatie goed werkt. Dat kun je doen door overdag op de display van de omvormer te kijken. Hier kun je de opgewekte energie aflezen. De teruglevering kun je aflezen van de slimme meter in de meterkast.
De spanning moet normaliter tussen de 207-253V zijn. Wanneer de netspanning die door de omvormer wordt gemeten, boven de 253V komt, moet de omvormer zich loskoppelen om het net stabiel en de spanning in huis veilig te houden.
De meest toegepaste openbare laadpaal in Nederland levert 11 kW vermogen over 3 fasen. Elke fase levert 16A bij 230V ofwel 3,6 kW. Totaal dus 3 x 3,6 kW = 11 kW.
Een 3x25 ampère-aansluiting heeft een maximaal vermogen van ongeveer 17.000 watt. Dat houdt in dat er tot 17.000 watt aan apparatuur tegelijkertijd kan aanstaan. Zet u meer dan 17.000 tegelijk aan? Dan overbelast u de aansluiting en 'springt' de aansluiting eruit zodat u geen stroom heeft.