Het Spaanse voltooide deelwoord wordt gevormd door "-ado" aan de stam van "-ar" werkwoorden toe te voegen (hablar - hablado, andar - andado) en "-ido" aan de stam van "-er" en "-ir" werkwoorden (correr - corrido, mentir - mentido).
Hoe maak je de perfecto? De perfecto maak je met behulp van het werkwoord 'haber' (hebben). Deze wordt vervoegd in de presente: he, has, ha, hemos, habéis, han, en komt voor het voltooid deelwoord van het werkwoord te staan. Hoe het voltooid deelwoord wordt gevormd, is afhankelijk van het uiteinde van het werkwoord.
De perfecto is de voltooid tegenwoordige tijd. Men gebruikt deze als de handeling is afgelopen, maar de tijd nog niet. Bijvoorbeeld: hoy, (vandaag), esta semana, (deze week), estos días (deze dagen), este mes (deze maand, eigenlijk alle tijdsaanduidingen waar 'esta of este' bij staat.
De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een enkelvoudige gebeurtenis te beschrijven. Het gaat dan vaak om iets wat recent heeft plaatsgevonden, maar het kan ook naar een wat verder verleden verwijzen. Vaak gaat het dan om een feit of voorval dat als afgerond wordt beschouwd.
De voltooid verleden tijd (VVT of plusquamperfectum) is een vorm van de verleden tijd die meestal bestaat uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid verleden tijd en een voltooid deelwoord.
De voltooid tegenwoordige tijd van een werkwoord bestaat uit de tegenwoordige tijd van 'hebben' of 'zijn' plus het voltooid deelwoord van het te vervoegen werkwoord: ik heb gewerkt, ik ben gekomen. De verleden tijd wordt gevormd met -de of -te, of is een onregelmatige vorm: ik werkte, ik kwam.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De voltooide tijden worden gevormd met een hulpwerkwoord van tijd (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord: hij heeft gewerkt, hij is gekomen. Wanneer welk hulpwerkwoord wordt gebruikt, is niet in enkele eenvoudige regels te beschrijven.
Het Spaanse voltooide deelwoord wordt gevormd door "-ado" aan de stam van "-ar" werkwoorden toe te voegen (hablar - hablado, andar - andado) en "-ido" aan de stam van "-er" en "-ir" werkwoorden (correr - corrido, mentir - mentido).
In het Spaans zijn er twee verleden tijden: de pretérito indefinido (verleden tijd) en de pretérito imperfecto (onvoltooid verleden tijd).
Toekomende tijd (Futuro imperfecto)
Om handelingen aan te geven die plaatsvinden in de toekomst, gebruikt men de futuro. Vaak wordt er in de zin een tijdsaanduiding gebruikt die in de toekomst ligt, zoals mañana (morgen), luego (straks), el año próximo (volgend jaar) etc.
De belangrijkste onregelmatige werkwoorden in deze vorm zijn: ver (zien), ser (zijn), en ir (gaan).
De Spaanse taal kent twee onregelmatige werkwoorden voor het werkwoord 'zijn'. Dit betekent dat ze een onregelmatige vervoeging kennen, waarbij de klinkers veranderen in een tweeklank (combinatie van twee klinkers binnen dezelfde lettergreep).
Een voltooid deelwoord deelt de zin met een ander werkwoord
Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is er altijd nog minimaal één ander werkwoord aanwezig. Dat andere werkwoord is meestal een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'.
Bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (o.v.t.) is er een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Werkwoorden zijn regelmatig als ze in de verleden tijd dezelfde stam hebben als in de tegenwoordige tijd (werk - werkte, wandel - wandelde, droom - droomde).
De medeklinkers uit 't kofschip ('t fokschaap) geven aan of een zwak werkwoord een 't' of een 'd' krijgt bij het vervoegen in de verleden tijd of bij het voltooid deelwoord.
Een andere manier om te bepalen of een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord met een d of een t moet worden gespeld is door het te verlengen met een -e. Op deze manier is aan de uitspraak meestal te horen of er een t of een d geschreven moet worden: gezakt > gezakte; geleefd > geleefde, etc.
Een voltooid deelwoord geeft aan dat is al gebeurd is. Voltooid betekent dat het af is. Bijvoorbeeld: Ik heb gehuild. Een voltooid deelwoord heeft ook altijd een hulpwerkwoord.
Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets is gebeurd of is afgerond. Kijk bijvoorbeeld naar deze zin: Heb je je examen gehaald? Je vraagt naar iets wat is gebeurd, wat is voltooid. Dat doe je in deze zin met het hulpwerkwoord heb en het voltooid deelwoord gehaald.