Hoe vind je de ik-vorm? De ik-vorm, ook wel aangepaste stam genoemd, vind je door van het hele werkwoord –en af te halen (dan krijg je de stam) en, als dat nodig is, de stam nog een beetje aan te passen naar de ik-vorm.
Ik-vorm of stam
De ik-vorm is namelijk datgene waar je de uitgangen voor de tegenwoordige tijd (-t), de verleden tijd (-de/-den of -te/-ten) en het voltooid deelwoord (-d of -t) aan vastplakt. Om de juiste ik-vorm beloof te krijgen, moet je de o van de stam belov verdubbelen. Ook moet de v een f worden.
Lezen in de ik-vorm geeft de lezer het gevoel dat hij de hoofdpersoon is, doordat hij weet wat de hoofdpersoon voelt en denkt. Hierdoor kan de lezer zich sneller identificeren met de hoofdpersoon dan wanneer de lezer het verhaal leest als derde persoon.
Als er een hoofdpersoon "ik" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord. Als er een hoofdpersoon "je/jij" achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
Eerste persoon (ik-perspectief): deze verteller vertelt het verhaal vanuit zijn of haar ogen. Als je schrijft vanuit een ik-perspectief moet je heel goed weten wat je personage zou doen, denken of zien. Je moet door de ogen van je personage kunnen kijken en door de hersenen van je personage kunnen denken.
U is een Nederlands persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon.
De stam is doorgaans gelijk aan de ik-vorm van het werkwoord: bind, mors, enz. Alleen bij werkwoorden op -ven en -zen , zoals leven en verhuizen, is er verschil tussen de stam en de ik-vorm.Hier eindigt de stam op v of z: leev of verhuiz.
Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden.
Werkwoorden die alleen wederkerend gebruikt kunnen worden, zoals zich bemoeien, zich gedragen, zich inbeelden, zich schamen en zich vergissen, krijgen in de eerste persoon enkelvoud gewoonlijk me of mij bij zich. Me is de gewone vorm; mij legt extra klemtoon.
De persoonlijke voornaamwoorden ik, mij, wij en ons komen daarom bij voorkeur aan het einde van de nevenschikking. Bij ik en mij is die voorkeur het sterkst. Sara, Piet en ik doen niet mee aan de wedstrijd. Die cadeautjes zijn voor jou en mij.
D of t in de tegenwoordige tijd
– De ik-vorm is (bijna) gelijk aan de stam (hele werkwoord –en). – De jij/zij/hij/het-vorm is de ik-vorm +t. – De wij/zij-vorm is gelijk aan het hele werkwoord.
I is afkomstig van het Oudengels (OE) ic , dat op zijn beurt was ontstaan uit de voortzetting van het Proto-Germaans *ik en ek; de asterisk duidt op een niet-bevestigde vorm, maar ek werd wel bevestigd in de inscripties van het Oude Futhark (in sommige gevallen met name de variant eka; zie ook ek erilaz).
Er is één uitzonderingsregel in de tegenwoordige tijd: Als er (in een vraagzin) 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm staat, schrijf je altijd de ik-vorm. Maar deze regel geldt alleen als je de 'je' kunt vervangen door 'jij'.
Soms willen we elkaar een opdracht geven door taal. Bijvoorbeeld als je wil dat een coach je iets uitlegt, kun je 'leg me dit uit' zeggen. In het Nederlands gebruiken we hiervoor de gebiedende wijs voor. In het enkelvoud heeft deze dezelfde vorm als de ik-vorm (zoals bij 'leg me dit uit').
Het is belangrijk, welk woord de hoofdpersoon (het onderwerp) van de zin is. Als 'je' vervangen kan worden door 'jij', is 'je' het onderwerp. Als in zo'n geval 'je' achter het werkwoord staat, komt er geen t achter de ik-vorm: Wat vind je van deze muziek? (je = jij)