Het onderwerp van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is. De rest van de zin zegt iets over het onderwerp. In de zin 'Dat boek is dik' bijvoorbeeld is dat boek het onderwerp: dat boek is iets, namelijk 'dik'.
Hoe ga je dan te werk? Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen . Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.
Zoek eerst de persoonsvorm in de zin; maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Zet Wie of Wat voor de persoonsvorm. In een zin zit altijd maar één onderwerp. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
Er is altijd maar één onderwerp in een zin (zonder bijzinnen). Als ik een zin vragend maak, komt het onderwerp op de tweede plaats te staan. Let op: het onderwerp is een zinsdeel en kan dus uit één of meerdere woorden bestaan. Daarom bepaal je altijd eerst de persoonsvorm en de zinsdelen!
Wie heeft je dat aangedaan? Als je dan het onderwerp probeert te vinden door de vraag: wie of wat + persoonsvorm? krijg je: Wie heeft? Het antwoord is dan wie.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Elke tekst die je ooit zult lezen heeft een onderwerp. Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin.
De hoofdgedachte is altijd één complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed! Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
'Er' gebruikt als onderwerp in passieve zinnen die geen echt onderwerp hebben. Voorbeelden: Er is aangeklopt.
Het onderwerp is datgene wat of degene die in de zin iets doen. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Je kunt het onderwerp vinden door te vragen: Wie of Wat + persoonsvorm.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Omschrijving. Een vraagwoord is een woord dat een open vraag inleidt. Het kan een vragend voornaamwoord zijn (bijvoorbeeld wie, wat, welke), een vragend bijwoord (bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe), een vragend voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarmee, waarvan) of het vragende telwoord hoeveel.
Het thema van een tekst kun je vrijwel in een woord zeggen. Het onderwerp daarin tegen kun je in meerdere woorden zeggen. Ook kan een tekst meerdere thema's hebben maar 1 onderwerp. De hoofdgedachte is een zin waar de tekst over gaat.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Het beste antwoord
Dus stel het gaat over schiphol. Dan heb je een heel verhaal voor je, dan vragen Ze bijvoorbeeld: wat is het deelonderwerp van alinea 3? Dan kijk jij naar alinea 3 en dan kijk je waar die alinea over gaat (bijv over de gesch) dan antwoord jij: over de geschiedenis van schiphol.
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat we een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) hebben. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij / u / jullie) en de derde (hij / zij (enkelv./meerv.) /het /u).
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen: - Johnny voetbalt fanatiek en hij scoort vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. Let dus altijd goed op welke werkwoorden allemaal reageren op een van de drie proefen!
De persoonsvorm van het werkwoord zijn komt in deze zin in persoon en getal overeen met het antecedent de enige, dus: Ik ben de enige die ontslagen is.
Het onderwerp van een zin kan bestaan uit een of meerdere woorden, maar in een zin (zonder bijzinnen) zit altijd maar één onderwerp. Het onderwerp is nogal belangrijk, omdat het onderwerp namelijk ook de spelling van de persoonsvorm aangeeft.
Zowel wie gaat als wie gaan is correct. Als het vragend voornaamwoord wie onderwerp is, staat de persoonsvorm doorgaans in het enkelvoud, ook als het om meer dan één persoon of dier gaat. Als vaststaat dat het om meer personen gaat, is de meervoudsvorm ook mogelijk.
Een zin die begint met een vraagwoord (wie, wat, welk(e), waar, wanneer, hoe, waarom) is lastig in zinsdelen te verdelen, want je kunt de woordvolgorde niet goed veranderen. Ook kan het vraagwoord zelf onderwerp zijn.