De gemiddelde wereldwijde temperatuur lag in de ijstijd rond de 8 graden Celsius. Dat is zo'n zes graden lager dan de gemiddelde wereldwijde temperatuur in de vorige eeuw lag.
Sneeuwlagen veranderden in ijs. Scandinavische gletsjers groeiden langzaam uit tot echte landijskappen die zo groot werden dat ze naar het zuiden gingen bewegen. De ijskappen hielden water vast, waardoor het zeeniveau 100 tot 150 meter daalde.
Als de hoek van de aardas klein is, krijgen de hogere breedtegraden minder warmte van de zon en daalt daar de temperatuur. 120.000 jaar geleden draaide de aarde in een lange baan rond de zon en maakte de aardas een kleine hoek. We zaten toen in een extreem koude ijstijd.
De ijstijden duurden gemiddeld ongeveer 80.000 jaar glaciaal en interglacialen ongeveer 20.000 jaar. Maar ook tijdens een glaciaal was het zeker niet voortdurend zeer koud. Een korte periode in een ijstijd waarin het relatief koud was, wordt een stadiaal genoemd.
In grote delen van Europa was er tijdens de ijstijd genoeg te eten voor een goede jager. Er waren op de steppe-toendra grote kudden dieren: paarden, bisons, en ook echt groot wild: mammoeten. Het is nauwelijks voor te stellen wat de invloed van de snelle klimaatveranderingen op de mensen geweest kan zijn.
In de laatste twee ijstijden was het ook in Nederland heel erg koud. Delen van Nederland waren bedekt met een dikke laag ijs. Er leefden wel mensen, de neanderthalers. Dit volk leefde van dieren waarop ze jaagden met pijl en boog en puntige priemen van steen.
Hoe zag Nederland eruit? Tijdens het maximum lag er boven het noorden van Nederland dus een laag ijs. In de rest van het land, en ook in Noord-Nederland voor en na het maximum, was sprake van een toendraklimaat. Er groeiden geen bomen en grote struiken, maar alleen kleine struikjes, grassen en mossen.
De dierenwereld
In Nederland leefden verschillende dieren tijdens de ijstijd. Paarden, herten, wolven, vogels, vissen, hyena's, marmotten, sneeuwuilen en poolvossen. Maar ook mammoeten, wolharige neushoorns en sabeltandtijgers. Die zijn nu uitgestorven.
Deze wordt opgedeeld in twee tijdvakken: Het Pleistoceen en het Holoceen (waarin wij ons momenteel bevinden). De laatste ijstijd, genaamd het Weichseliaan, eindigde ongeveer 10 000 jaar geleden. De zes glacialen zijn van jong naar oud: Weichseliaan, Saaliaan, Elsteriaan, Menapiaan, Eburoniaan en Pretigliaan.
Gemiddelde temperatuur
Gemiddeld lag de temperatuur in de Kleine IJstijd in ons land zo'n 1 tot 2 graden onder de temperaturen van tegenwoordig. In de Grote IJstijden lag de jaargemiddelde temperatuur in West-Europa rond minimaal 15 graden.
Waren er alleen ijstijden in Europa? Nee, ook in Noord-Amerika en Azie.
De Jonge Dryas ( 11.650 – 12.850 jaar geleden) was de laatste stuiptrekking van de Weichsel-ijstijd. Daarna volgde de overgang naar het warmere Preboreaal, waarmee het Holoceen begon. Het Holoceen is de warme interglaciale periode waarin wij thans ook nog leven.
In de tussen-ijstijden ging de temperatuur naar omhoog, met een gematigd warm klimaat en waren winters met tempraturen rond tot net onder het vriespunt en trokken de ijskappen zich terug naar het noorden, om even later - als het weer koud werd - terug te keren en winters opnieuw extreme koude kenden met ...
Ongeveer 140.000 jaar geleden schoven honderden meters dikke ijsmassa's vanuit Scandinavië op tot in het midden van ons land. In Noordoost Twente drukte de ijsmassa de bevroren grond soms wel 200 m omhoog. Daarna trok het ijs verder over deze stuwwallen heen.
Onderzoekers ontdekten dat de temperatuur van de laatste ijstijd ongeveer 7,8 graden Celsius was, wat kouder is dan wetenschappers tot nu toe schatten.
IJstijden duren ruwweg 90.000 jaar en worden afgewisseld met kortere warme perioden. De warme perioden duren tussen enkele duizenden jaren tot meer dan tienduizend jaar bij de huidige piek. Maar er komt onherroepelijk een einde aan.
De laatste ijstijd begon ongeveer 115.000 jaar geleden en eindigde ruim 10.000 jaar geleden. Tussen 115.000 en 130.000 jaar geleden was het klimaat warm. Die periode is vergelijkbaar met nu qua temperatuur. De één-na-laatste ijstijd was zó koud dat gletsjers uit Scandinavië ook Nederland bedekten.
Zo stellen ze dat de Kleine IJstijd werd veroorzaakt door een uitzonderlijke grote uitstroom van zee-ijs dat in de jaren 1300 vanuit de Noordelijke IJszee naar de Noord-Atlantische Oceaan voer. En hierdoor koelde de wereld – op sommige plekken sterker dan op andere – af.
Na het Eemien werd het langzaam kouder en droger en begon het Weichselien (116.000-10.500 jaar geleden). De zee trok zich steeds verder terug omdat veel zeewater door de dalende temperaturen werd vastgelegd in poolijs.
Dodo: uitgestorven door de mens
Een van de dieren die we nooit meer gaan zien is de dodo; deze grote lopende vogel werd aan het einde van de 17e eeuw voor het laatst gezien. Wat opvallend was aan dit gevleugelde dier is dat het een vogel was die niet kon vliegen.
Tijdens deze ijstijd bereikte het landijs Nederland: het ijs reikte tot de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Langs deze lijn en ook ten noorden vinden we uitgesproken vormen in het landschap die in die periode gevormd zijn. Vormen die door het landijs in het Saalien zijn ontstaan.
Na afloop van de laatste ijstijd was Nederland voornamelijk bedekt door zand dat was afgezet door gletsjers. In het noorden van het land kon men stuwwallen vinden. De vegetatie in Nederland was nog aangepast aan het koude klimaat en bestond vooral uit Steenbeek en andere planten die laag bij de grond groeiden.
De Antarctische ijskap is 12 miljoen km² groot en bevat 29 miljoen km³ ijs. Dat is 90% van al het bevroren zoet water op aarde. De Groenlandse ijskap is 1,7 miljoen km² in oppervlakte en heeft een inhoud van circa 3 miljoen km³, 9 % van het bevroren zoetwater op aarde.