Lange tijd gebeurde het verwarmen en het koken op één en dezelfde warmte- bron. Zo kookte men heel lang in de haard en later op de kachel. Het is pas wan- neer het kookfornuis op de markt komt, rond 1850, dat het verwarmen en het koken van elkaar wordt gescheiden. In de open haard of boven een vuur wordt gekookt.
In de Middeleeuwen waren er maar weinig manieren om voedsel goed te houden, veel producten waren dus al snel bedorven. De jacht bracht allerlei dieren op tafel. Voor een duur etentje konden dieren zoals zwaan, walvis, bruinvis en reiger op tafel komen. Dit was meestal alleen voor de welgestelden (rijken) weggelegd.
Gewone stervelingen aten alle dagen een éénpans maaltijd. Een potage van bijvoorbeeld groenten, groene kruiden, graankorrels, gedroogd fruit en soms wat vlees of vis. Verder at men wel pap of bakte een dikke pannenkoek om mee te nemen naar veld of werkplaats.
Middeleeuwse voeding. Brood vormde het hoofdvoedsel, gevolgd door andere graanproducten, zoals pap. Vlees was prestigieuzer en duurder dan graan of groente. De adel liet bij speciale gelegenheden een beer (mannelijk varken) slachten.
Toch dronken vroeger niet veel mensen alcohol, het was gewoon te duur en niet altijd te krijgen. Tot in de Middeleeuwen bleef dat zo. In die tijd maakten mensen wijn uit vruchten en bier uit gerst en honing. Het alcoholgehalte van die dranken was laag.
Rijke en in de stad levende mensen hadden in de Middeleeuwen een grotere kans op loodvergiftiging. Tegenwoordig heeft rijkdom doorgaans een goede invloed op de gezondheid. Dankzij een goedgevulde portemonnee kun je sporten, gezond voedsel kopen en gaan wonen in een buurt met veel groen en weinig verkeer.
De arme mensen aten uit een oud stuk brood. Maar de rijke mensen van adel af rijke handelaren aten uit borden van zilver en goud. De mensen in de middeleeuwen hielden van vlees, maar dat mochten ze niet alle dagen eten dat kwam door de kerk.
Producten als gedroogd vlees, gepekelde vis en kazen werden nog steeds bewaard in de kelder, de koelste plek in huis. Rauwe groente werden in veel mindere mate bewaard, alles was verduurzaamd, geweckt, gedroogd of gezouten. Enkele uitzonderingen waren aardappelen, uien, wortelen en koolrapen.
Populaire groenten waren kool, prei, knolraap en ui. Indien voorradig werd ook vlees verwerkt in de stoofpotten. Het hoofdbestanddeel van een middeleeuws dieet was echter geen groente of zuivelproduct, maar granen.
Vroeger toen alles beter was, aten mensen stukken minder vlees. Veel vlees eten is een typisch teken van welvaart. Lekkers was alleen voor de zondag, zoals vla in plaats van pap en iets lekkers bij de koffie. Brood was basisvoedsel.
Toen aten Nederlanders gemiddeld 39,5 kilo vlees per persoon per jaar, ruim 20 kilo meer dan een halve eeuw ervoor. Sinds 2010 neemt de vleesconsumptie gemiddeld af, al stagneert het wat sinds 2016. Inmiddels noemt meer dan de helft van de Nederlanders zich flexitariër en zeggen steeds meer mensen minder vlees te eten.
Het hoofdvoedsel in de 19e eeuw bestond uit aardappelen: gekookt of gebakken, als pap of stamppot of als beleg op brood, vaak op smaak gebracht met azijn en mosterd of met gebakken uien, bonen en wortels. Voor arme gezinnen was vlees te duur. Soms aten ze goedkoop vlees afkomstig van wrakke dieren.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Naast brood en pap aten ze ook veel bonen en peulvruchten. Van melk maakten ze de 'luxeproducten' zoals boter en kaas. Producten die alleen de welgestelden zich konden veroorloven. Dat gold ook voor vlees, voornamelijk rijke mensen aten dit.
De mensen aten vroeger van alles! Gevogelte, vlees, groenten en fruit. Eigenlijk een hele gezonde keuken. Ze aten alles wat er in de natuur voorkwam, zelfs kleine vogeltjes.
Wanneer je geen koelkast hebt, word je noodgedwongen bewuster in je aankoopgedrag en je voedselconsumptie. Je koopt doordachter en je leert om zo veel mogelijk vers en zelfgemaakt te eten. Dat laatste kan wel eens zuchten zijn, maar geeft ook een groter zelfwaardegevoel dan een pot, blik of diepvrieszak openmaken.
In de meeste steden waren er koelhuizen om vlees, fruit en groenten te bewaren. Er werden ook ijshuizen gebouwd, vaak ondergronds maar ook als geïsoleerde gebouwen. Die werden gebruikt voor de opslag van sneeuw en ijs dat tijdens de winter werd verzameld om het voedsel tijdens de warmere maanden koel te houden.
In de Middeleeuwen was bier een heel populaire drank. In de late Middeleeuwen zien we de eerste grote brouwerijen ontstaan. De gewone man, vrouw en zelfs kind dronk bier echter niet zozeer voor de gezelligheid of het plezier. Het was een manier om op een gezonde en voedzame manier voldoende te drinken.
Het voedsel dat de boeren aten was doorgaans eenzijdig: graan en peulvruchten, samen met melk en eieren. Er werd wel eens vlees gegeten, maar eigenlijk gebeurde dat alleen in de slachtmaand. In die maand werd een aantal dieren geslacht en opgegeten. Wat over was van het vlees (en ook vis) werd gepekeld.
We eten dan vaak vlees van een os, een varken of gevogelte. Vis eten we ook. De goede vis uit de zee en rivieren is voor de rijke mensen en de resten voor de armen. Bij het vlees eten we niet veel groente, dit vindt men bokkenvoer.
Middeleeuwse edelen, ridders en andere hovelingen hadden een groot gedeelte van hun tijd niet overdreven veel verantwoordelijkheden. Daardoor werd er druk gezocht naar geschikte vrijetijdsbestedingen. Binnen dat kader ontstonden de riddertoernooien en waarschijnlijk ook boogschiet- en hardloopwedstrijden.
De mensen in de Middeleeuwen waren schoner dan je denkt. Ze poetsen hun tanden met linnen, maakten tandpasta van zout, houtskool en munt en gebruikten een kippenbotje als tandenstoker. Ook gaan ze wekelijks naar het badhuis.
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
De huizen in de stad waren gebouwd van: steen, hout, gedroogde klei of leem of van baksteen. Vaak waren de huizen van hout op een fundering van steen. Voor de rijken waren de huizen helemaal van steen. De daken waren soms belegd met leisteen of pannen, maar zeker tot 1400 veel vaker met riet.