Kleine vrije boeren zochten in de turbulente tijden van de vroege middeleeuwen bescherming bij een lokale potentaat. Afhankelijk van zijn macht werd de verhouding tussen de boer en de heer vastgelegd. Deze konden dus door tijd en plaats verschillen. Deze boeren werden uiteindelijk de horigen.
Terwijl de horige in theorie het land dat hij bewerkte bezat, waren er ook niet-vrije boeren die géén eigendom hadden: de lijfeigene. Zo ongeveer ten oosten van de rivier de Elbe werd de lijfeigenschap later ingevoerd maar bleef ook langer in stand.
Horigen moesten de landheren gehoorzamen en mochten het land niet verlaten. Het was hun taak ervoor te zorgen dat er in het kasteel genoeg voedsel was. In ruil daarvoor kregen ze bescherming van de landheer en zijn soldaten. Als vijandelijke troepen kwamen plunderen, mochten ze schuilen in het kasteel.
Horigen waren geen eigenaar van hun grond, maar ze hadden bepaalde gebruiksrechten op die grond. In ruil daarvoor hadden ze verplichtingen die konden bestaan uit het afdragen van een deel van de oogst of het verlenen van bepaalde diensten (hand- en spandiensten).
In ruil voor deze bescherming gingen de boeren allerlei verplichtingen aan. Zo ontstond de horigheid. Vrije boeren werden horigen. Ze hadden, anders dan slaven, nog wel enige rechten, maar moesten zich wel aan de regels houden en mochten hun land niet zonder toestemming van de heer verlaten.
Een horige was weinig meer dan een slaaf. Hij moest veel van wat hij bezat afstaan aan zijn heer, en eigenlijk was hij maar eigendom. Horigen werden vaak slecht behandeld. Als hun kasteelheer in strijd was verwikkeld moesten zij voor hem vechten.
Er waren geen winkels, maar er kwamen kooplieden langs om spullen te verkopen. Als we het over de middeleeuwen hebben, dan hebben we het vaak over de periode tussen het jaar 500 en het jaar 1500. In deze tijd waren er veel arme boeren, maar ook ridders, jonkvrouwen en landheren. Het leven zag er heel anders uit dan nu.
Wel is duidelijk dat de horigheid altijd betrekking had op onvrijheid, zowel persoonlijke onvrijheid als onvrijheid in materieel opzicht. De horigen waren gebonden aan de boerderij, die eigendom was van iemand of een familie met uitgestrekte bezittingen, en mocht die niet vervreemden of bezwaren.
De derde en laagste stand waren de boeren. De derde stand was opgedeeld in twee delen: vrije boeren (vb. de kerels) en horigen. De horigen waren dan opnieuw ingedeeld in lijfeigenen en laten. Het verschil tussen een lijfeigene en een laat is dat een lijfeigene wordt gezien als eigendom van de heer voor wie hij werkt.
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (5e eeuw n.C.) verloren veel boeren hun vrijheid door het feodale stelsel. Door de algehele onveiligheid en wetteloosheid in Europa kozen veel boeren voor de bescherming van krijgsheren, leenheren, in ruil voor het opgeven van hun vrijheid. Hierdoor ontstond de horigheid.
Hij zorgde ervoor dat de boeren op het land van de heer en het centrale hof werkten, dit waren de zogenaamde heren- of karweidiensten. Ook regelde hij dat boeren een gedeelte van hun eigen oogst afstonden aan de heer. De relatie tussen heer en horige boer kon niet zomaar beëindigd worden.
In het begin van de middeleeuwen waren de boeren vooral vrije boeren. Vrije boeren bezaten een eigen bedrijf en waren eigen baas. Ook bezaten zij vaak allerlei rechten, zoals het recht op het vrije gebruik van de (al)gemene gronden. De gemene gronden waren vaak de woeste gronden (bossen, moerassen, etc.).
Boeren aten veel brei van granen zoals rogge en haver, tarwe was een luxeproduct. Vlees, vis en eieren waren niet het hele jaar beschikbaar, en verse groente al helemaal niet. Het was dus voor een middeleeuwse boerin minder makkelijk dan tegenwoordig om smakelijke maaltijden uit haar kookpot te toveren!
Het geloof. In de middeleeuwen was in Europa vrijwel iedereen christelijk. Nadat tijdens het Oosters Schisma (1054) de Christelijke Kerk in tweeën was gesplitst in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Oosters-orthodoxe Kerk werden de meeste mensen in West-Europa katholiek en in Oost-Europa orthodox.
De halfvrije boeren (horigen) van een domein hadden weinig rechten en veel plichten: ze moesten bijvoorbeeld belasting betalen en herendiensten verrichten voor hun domeinheer. Er waren drie sociale groepen: de geestelijken, de edelen en de boeren. De geestelijkheid en adel vormden elk een stand met privileges.
Op 1 juli 1863 schaft Nederland de slavernij af in zijn koloniën. Naar schatting 45.000 slaven, waaronder zo'n 34.000 mensen in Suriname, worden op die dag vrij man of vrouw. In 1848 had Nederland al besloten dat de slavernij zou worden afgeschaft.
In de Middeleeuwen was de samenleving verdeeld in drie groepen, die we standen noemen. De eerste stand was de geestelijkheid. De mensen in deze groep werden ook wel 'zij die bidden genoemd'. Dit waren namelijk mensen die zich bezig hielden met het geloof: de bisschoppen, monniken en priesters.
Een geestelijke is iemand die, vaak door een bepaalde religieuze wijding, de bevoegdheid heeft gekregen om godsdienstonderricht te geven en/of bepaalde gewijde handelingen te verrichten en/of religieuze bestuursfuncties uit te oefenen.
de eerste stand, de geestelijkheid; de tweede stand, de adel; de derde stand, op het platteland de boeren, en in de steden de burgers.
Een landgoed of domein werd georganiseerd rond een centraal hof (een curtis of vroonhof). Daaromheen lagen de boerderijen (mansi) van de horige boeren (laten). Elke boer had een stuk 'eigen' grond, een mansus met een standaardoppervlakte van tien à vijftien hectare, hoeve genaamd.
Hofstelsel: economisch systeem
De veiligheid verdween, de handel liep terug en meer en meer mensen werden zelfvoorzienende agrariërs. Deze boeren konden zichzelf niet beschermen en zochten daarom op dorpsniveau bescherming bij de adel.
Een herendienst is een dienst die een bepaalde groep personen aan een vorst of edele moet leveren. Herendienst wordt ook wel aangeduid met het Franse woord corvee.
Embed. De mensen in de Middeleeuwen waren schoner dan je denkt. Ze poetsen hun tanden met linnen, maakten tandpasta van zout, houtskool en munt en gebruikten een kippenbotje als tandenstoker. Ook gaan ze wekelijks naar het badhuis.
Toch dronken vroeger niet veel mensen alcohol, het was gewoon te duur en niet altijd te krijgen. Tot in de Middeleeuwen bleef dat zo. In die tijd maakten mensen wijn uit vruchten en bier uit gerst en honing. Het alcoholgehalte van die dranken was laag.
Naast brood en pap aten mensen in de middeleeuwen veel bonen en peulvruchten. Van melk maakten ze de 'luxeproducten' boter en kaas. Om eten langer te bewaren, werd het gedroogd, gerookt, gezouten, gezoet, bewaard onder vet of werd er zuur en zwavel aan toegevoegd.