Vuur ontstaat als er een brandbare stof, zuurstof en een ontstekingsbron in de juiste verhouding en hoeveelheid aanwezig zijn. Deze drie elementen vormen samen de vuurdriehoek. Bij het stoken van een houtkachel is hout de brandstof, regel je zelf de zuurstof en is het aanmaakblokje de ontstekingsbron.
Voor vuur heb je drie dingen nodig: zuurstof, brandstof en warmte. Als je één van die drie dingen weghaalt, dan dooft je vlam. Met het ijsklontje haal je de warmte weg. Als je het lontje uit de kaars trekt, haal je de brandstof weg (het kaarsvet).
Vuur kan zich razendsnel verspreiden via kruinen van bomen en kan heel onverwachts op de grond opduiken. Een brandje in het bos, op de hei of in de duinen kan al snel uit de hand lopen. Voor de mens is het grootste gevaar bij een natuurbrand dat je door het vuur verrast wordt, ingesloten raakt en niet meer weg kan.
Vuur als levensvorm
Volgens een extreme visie is vuur ook een vorm van niet-cellulair leven. Het vertoont namelijk duidelijk enkele kenmerken van leven: het reageert op de omgeving, beweegt, heeft een stofwisseling (verbranding) en het kan groeien, zich voortplanten en sterven.
Temperatuur. De temperatuur van een vlam varieert, meestal is dat tussen de 300° en (bijvoorbeeld bij een autogeenbrander) 3100° Celsius. Als materie zo heet wordt dat het begint te gloeien, dan ontstaan er gassen die vervolgens kunnen oxideren.
Met de luchttoevoer bijna gesloten krijg je een gele vlam. Zet je de luchttoevoer volledig open, dan krijg je een blauwe vlam.
Een vlam is onderop blauw.Het midden is wit en rondom de vlam is het geel. Deze kleuren worden bepaald door de temperatuur van de vlam. Het blauwe deel is het heetst, daarna het witte deel en het gele deel van de vlam is het minst warm.
Volgens het onderzoek, gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS, nam het gebruik van vuur door mensachtigen tussen 400.000 en 350.000 jaar geleden opmerkelijk snel toe - op een archeologische tijdschaal bekeken.
De vaardigheid 'vuurtje stoken' heeft zich tussen 400.000 en 350.000 jaar geleden als een lopend vuurtje over de wereld verspreid, stellen Nederlandse archeologen. Daarbij lijken verschillende soorten mensachtigen het idee aan elkaar te hebben doorgespeeld.
Zonder vuur geen mens
Of het maken van vuur nu meer dan 1 miljoen jaar geleden ontdekt werd door de Homo erectus of pas later door de Homo sapiens of Neanderthalers: zeker is dat vuur maken een essentieel onderdeel is geweest van de ontwikkeling van de mens.
Wind, waarmee zuurstof wordt aangevoerd, kan de vuurhaarden aanwakkeren en snel in een bepaalde richting verspreiden. Vooral droge oostenwinden worden gevreesd. Het vuur kan zich daardoor met snelheden van 25 kilometer per uur verspreiden.
Wil je het vuur doven? Dan kun je dit natuurlijk doen door het vuur te laten uitbranden. Wanneer je hier niet op wilt wachten kun je droog zand of droge aarde op het vuur gooien. Door zand of aarde op het vuur te gooien zorg je ervoor dat er geen zuurstof meer bij kan komen.
Iedereen heeft wel eens bij een kampvuur gezeten en het vuur geroken, gevoeld en gehoord. Wanneer hout ontbrandt komen er door afbraak van de celwanden suikers en andere moleculen in lucht. Het hout reageert met zuurstof en creëert koolstofdioxide en waterstof. Zo krijg je rook en de typische verbrande geur.
Aanmaakhout Maak rondom de tondel een kleine piramide van aanmaakhout: kleine en dunne droge takken en twijgjes die snel vlam vatten. Laat aan de kant waar de wind vandaan komt een opening over om het vuur later aan te steken. Verzamel veel aanmaakhout, want dit verbrandt snel en je kunt er veel van nodig hebben.
Het maken van vuur kan door warmte op te wekken bij de wrijving van twee oppervlakken. Bij voldoende druk en beweging gaat het hout verkolen en zelfs gloeien. Dit gloeien is meteen het begin van vuur (je gebruikt geen tondel). Er zijn twee manieren: een handboor en een vuurboog.
We noemen twee manieren: Met 9 volt-batterijen (van die vierkante) en wat aluminiumfolie of staalwol. Als je de positieve (+) kant van de batterij tegen het aluminium of staalwol houdt, zal dit snel vlam vatten. Dit is meteen een goede tondel (bundeltje licht ontvlambaar materiaal) om een groter vuurtje mee te maken.
In de prehistorie had men twee manieren om vuur te maken: Door twee stokken tegen elkaar aan te wrijven of door met twee stenen (vuursteen en ijzerhoudend gesteente) op elkaar te slaan een vonk te creëren.
De hitte van een vuurtje is afhankelijk van de hoeveelheid zuurstof en het soort brandstof. Een gewoon vuur van brandhout heeft een temperatuur tussen de 750 en 800 graden Celsius.
Een internationaal team van wetenschappers, geleid door de universiteit van Toronto en de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, heeft het vroegste bewijs voor het gebruik van vuur ontdekt.
Vuur heeft mensen warmte, bescherming, brandstof en het vermogen om voedsel te koken gegeven.
Hoe maakte men vuur in de vroege Middeleeuwen? Er werden twee methoden om vuur te maken gebruikt. Door middel van het slaan met een speciaal stuk ijzer (een vuurslag) op vuursteen en door wrijving van hout op hout. De vuurslag was het meest gangbaar, men gebruikte soms ook de achterkant van een mes om vonken te slaan.
Het wordt gebruikt om eten op te warmen, het wordt bij sommige mensen gebruikt in de open haard, het wordt gebruikt voor de gezelligheid (bijv.bij een kampvuur) en op nog voor nog veel meer. Vuur is een van de vier elementen. Die elementen zijn: vuur, water, lucht en aarde.
Bij straling van de zon, bij ongeveer 6000 graden, ligt de top midden in het zichtbare gebied (groen). Die verschuiving is waarneembaar als we de temperatuur van een gloeiend voorwerp opvoeren: eerst wordt een rood gloeien zichtbaar, vervolgens oranje, geel en uiteindelijk "wit".
Vuur is de verbranding van een stof waarbij licht en warmte ontstaan. Door opwarming van naburige materie komen er brandbare gassen vrij, die oxideren en warmte opwekken, waardoor het brandproces zichzelf in stand houdt. Vuur bestaat uit drie componenten, namelijk zuurstof, brandstof en de ontbrandingstemperatuur.
De kleur van dit licht is specifiek voor elk metaal. Voor natriumionen (Na) is dit oranje, voor calciumionen (Ca) is dit rood, voor mangaanionen (Mn) is dit roze en voor koperionen (Cu) is dit groen.