Je kunt de past simple herkennen door de aanwezigheid van woorden die verwijzen naar het verleden. Denk hierbij aan woorden als yesterday, last week, in 1997, when I was younger en ago.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 𡪠worked.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op -IR (finir voltooien, sortir uitgaan et cetera) en de meeste werkwoorden eindigend op -RE (prendre nemen, faire doen/maken, dire zeggen) als volgt vervoegd: -is, -is, -it, -îmes, -îtes, -irent.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
Om een ontkenning te maken in de past simple heb je weer het hulpwerkwoord 'did' nodig, je zet namelijk altijd did not of de afkorting didn't voor het hele werkwoord zonder -ed. I did not / didn't watch tv last night. You did not / didn't watch tv last night. She did not / didn't watch tv last night.
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, maak je een ontkenning. In het Engels gebruik je hiervoor simpelweg het woordje not. Als er in een zin een vorm van to be (am / are / is) of een hulpwerkwoord (bijv. can / should / may) staat, dan maak je een ontkenning door not daarachter te zetten.
In de past simple tense worden negatieve statements gevormd door “did not” (of de samentrekking “didn't”) toe te voegen tussen het onderwerp en de infinitief van het werkwoord . Voorbeelden: Negatieve past simple zinnen Julio reageerde niet op mijn bericht. Het publiek vond de performance niet leuk.
De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan (bijv. I walked home tonight). De Past Continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
De verleden tijd van een werkwoord wordt gemaakt met stam +ed bij alle personen en dingen (I, you, she, etc.). Bij de onregelmatige werkwoorden maak je gebruik van de woorden in de 2e Engelstalige kolom (voorbeeld: bij to go - went - gone maak je gebruik van went).
De Franse vorm passé composé kennen wij ook wel als het voltooid deelwoord. Met andere woorden: de voltooid tegenwoordige tijd. Je gebruikt de passé composé om een of meerdere gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven die al afgelopen zijn. Denk aan: ik heb gegeten, of ik heb gefietst.
Bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (o.v.t.) is er een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Werkwoorden zijn regelmatig als ze in de verleden tijd dezelfde stam hebben als in de tegenwoordige tijd (werk - werkte, wandel - wandelde, droom - droomde).
We richten ons op de meest voorkomende Franse werkwoorden en hun vervoegingen in vier tijden: présent (tegenwoordige tijd), passé composé (voltooid tegenwoordige tijd), imparfait (onvoltooid verleden tijd) en futur simple (toekomende tijd).
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
De past perfect wordt gebruikt voor de gebeurtenis die het langst geleden is.De past simple wordt daarentegen gebruikt voor de gebeurtenis die minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
Past Simple is de "gewone" verleden tijd, dus I was --> Ik was.Past Participle is het voltooid deelwoord, in de zin I have seen --> Ik heb gezien is "seen" de Past Participle.
De past simple is een Engelse werkwoordstijd die wordt gebruikt om te spreken over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. In het Nederlands staat de past simple bekend als de verleden tijd. Het is dan ook de meest gebruikelijke vorm om het verleden te beschrijven.
We gebruiken de past continuous om te praten over gebeurtenissen en tijdelijke toestanden die gaande waren rond een bepaalde tijd in het verleden. We gebruiken de past simple om te praten over gebeurtenissen, toestanden of gewoontes op bepaalde tijden in het verleden.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
Een harde regel die houvast biedt: de onvoltooid verleden tijd eindigt nooit op -dt. (De enige uitzondering, de gij-vorm, gebruiken we in Nederland al generaties niet meer.)
Geen wordt gebruikt om een onbepaald zelfstandig naamwoord te ontkennen. In een aantal gevallen is zowel geen als niet mogelijk, omdat de ontkenning zowel op het zelfstandig naamwoord als op het gezegde of de hele zin kan slaan.
Je kunt is vervangen door een ander werkwoord uit het rijtje, namelijk blijft.