De plantdiepte moet zodanig zijn dat ongeveer 8 tot 10 cm grond op de aardappel komt als deze net onder maaiveldniveau ligt. De afstand tussen de regels is ca. 75 cm. De afstand tussen de aardappels in de regels is ± 28 cm voor aardappels maat 28/35 en ± 38 cm voor de maat 35/55.
Maak voor het poten ondiepe geulen van 5 cm diep op kleigrond of 10 cm diep op zandgrond. Tijdens de groei van de aardappel schuif je steeds meer grond tegen de planten aan. Haal hiervoor de grond tussen de rijen weg.
Wanneer aardappels poten? Als u zelf aardappelen wilt planten, dan poot u ze bij voorkeur tussen juni en oktober. De bodem dient voldoende bemest en los te zijn. Een vaste structuur is voor de late aardappelsoorten echter geen probleem.
Plant de aardappelen in rijtjes op 7,5 cm van elkaar en op een diepte van 15 cm, met de ogen (de toekomstige scheuten) naar boven. Primeuraardappelen kun je dichter bij elkaar planten. Bedek de knollen met aarde of moestuinpotgrond en geef water. Geef ze niet te veel water tot de eerste scheuten verschijnen.
Uit de okselknoppen van de ondergrondse delen van de stengels en stolonen ontstaan bijwortels. Alleen een plantje dat uit zaad opgroeit, heeft ook een hoofdwortel. Het wortelstelsel van de aardappelplant is relatief zwak ontwikkeld. Vaak is de bewortelingsdiepte beperkt tot 40 à 50 cm.
Wil je grotere aardappels telen, dan oogst je pas als de plant geel wordt en afsterft: in juli of augustus. Aardappels oogsten: altijd leuk! Pas op dat je bij het oogsten de aardappels niet beschadigt want dan kan je ze niet meer bewaren.
Aardappelen zijn een kalibehoeftig gewas. Kalium (K) zorgt voor de aanmaak en transport van zetmeel en suikers en voor de waterhuishouding. Kalium heeft een positieve invloed op de opbrengst (zowel totale opbrengst als aandeel grove knollen).
Voor je aardappelteelt volstaat een flinke bemesting met verteerde stalmest of met compost. Vervolgens moet je er voor zorgen dat je grond rijk is aan kalium (kali of tuinpotas) en magnesium (kieseriet). De kalium zorgt voor een betere vruchtvorming en de magnesium voor een mooier en sterkere loof.
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
Aardappelen hebben niet super veel water nodig. Wanneer het erg warm is kun je de aardappelen 1 keer per week water geven. Is het niet super warm dan is een keer per 2 weken voldoende. (De aardappelen hoeven namelijk niet continue onder water te staan maar hebben wel water nodig om te groeien).
Hoeveel pootaardappelen je nodig hebt, hangt af van hoeveel plaats je vrij hebt in de moestuin en hoeveel kilogram je wenst te oogsten. Gemiddeld mag je rekenen op ongeveer 4 kg oogst per vierkante meter geplante pootaardappelen.
aardappelen houden van een losse grond. In een losse grond kunnen aardappelen ook goed groeien zonder misvormingen. Wanneer je grond goed luchtig gemaakt is kun je greppels maken. Je afstand tussen de greppels is uiteraard ook de afstand van je rijen.
Zoals reeds aangehaald, kan je bladgewassen als voor- of nateelt zetten op andere percelen. Hoofdgewassen waar geen voor- of nateelt mogelijk is, zijn: winterwortel, witloof, knolselder, pastinaak, schorseneer, rode biet en late aardappelen. Aardbeien worden in het najaar gepland, dit kan na een aardappelteelt.
Elke kweekzak is geschikt voor 3 plantaardappelen of 4, als aan kleinere aardappelen de voorkeur wordt gegeven. Als u de 3 kweekzakken telkens met een afstand van 4 weken beplant, kunt u langer oogsten.
Het duurt ongeveer 4 weken voor de aardappelen boven de grond komen (afhankelijk van het weer). En zo ziet dat er dan uit. Niet erg mooi. Maar wel heel handig.
Vroege aardappels zijn aardappelen die eigenlijk al zo'n 3 maanden na het poten (dit gebeurt in april) geoogst kunnen worden. Meestal in juni en juli. Vroege aardappels zijn echter erg kwetsbaar. De schil kun je er met de nagels vanaf schrapen.
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
Plant de aardappelen in rijen.
Zorg voor voldoende afstand tussen de rijen (± 70 cm), zo kan je je aardappelplanten achteraf gemakkelijker aanaarden. Maak plantgaten van zo'n 5 cm diep. In lichte grond (zandgrond) mogen ze zelfs iets dieper zijn (tot 10 cm). Respecteer een afstand van 30 tot 50 cm tussen de plantgaten.
Zelf stelt de aardappel weinig eisen; ze doet het zowel in volle zon als de halfschaduw goed. De meest voorkomende en ook interessantste soort: heeft voldoende ogen per knol en een goede verhouding tussen de reserves in de knol en het aantal knollen per kilo.
ANNABELLE AM-RAS
Net als het ras Frieslander, een zeer vroege aardappel. De knol is lang-ovaal met een geelkleurig tot blanke schil. Hij lijkt qua vorm en smaak op de Roseval aardappel. Het vruchtvlees is lichtgeel en de smaak is heerlijk.
In ruggen telen heeft als voordeel dat de grond sneller opwarmt dan op vlakke grond. Verder voorkomt het dat de knollen groen worden en zorgt het voor meer ondergrondse uitlopers. Overschot aan water loopt weg langs de ruggen.
Om een mooie aardappelplant te bekomen, zet je een aardappel met uitlopers in de grond. Die uitlopers worden het begin van je nieuwe plant. Wanneer je de uitgelopen aardappel met aarde bedekt en water geeft, groeit hij vanzelf naar het licht.
De meeste vroege en middelvroege aardappelen kun je in juli rooien. En anders zeker begin augustus. Halflate of late rassen oogst je in september of oktober.