Klik op het werkblad in de cel waarin u de formule wilt invoeren. Typ een gelijkteken ( = ) gevolgd door de constanten en operatoren die u in de berekening wilt gebruiken. U kunt zo veel constanten en operatoren in een formule invoeren als u nodig hebt, tot 8192 tekens.
Selecteer op het werkblad de cel waarin u de formule wilt invoeren. Typ het = (gelijkteken) gevolgd door de constanten en operatoren (maximaal 8192 tekens) die u in de berekening wilt gebruiken . Voor ons voorbeeld typt u =1+1.
Ga naar het tabblad 'Start' in de Excel-menubalk.Zoek het vervolgkeuzemenu 'Getal' in het gedeelte 'Getal' van het lint.Klik op het vervolgkeuzemenu en kies de optie 'Percentage'.
In Excel kunt u een getal kwadrateren met de functie voor machtsverheffing, die wordt gerepresenteerd door het symbool ^ (dakje). Gebruik de formule =N^2, waarin N een getal is of de waarde van de cel die u wilt kwadrateren.
Machten zijn een vorm van rekensommen die te maken hebben met vermenigvuldigen. Je vermenigvuldigt het getal een aantal keer met zichzelf. Een voorbeeld daarvan is dus dat 5 2 hetzelfde is als 5 x 5 = 25. Het getal 2 wordt hier dan ook wel de exponent genoemd.
Percentages worden berekend met behulp van de vergelijking amount / total = percentage . Als een cel bijvoorbeeld de formule =10/100 bevat, is het resultaat van die berekening 0,1. Als u vervolgens 0,1 opmaakt als een percentage, wordt het getal correct weergegeven als 10%.
15% is 15 x [1/100] deel. Dat is 15 x € 0,30 = € 4,50.
De OF-functie in Excel controleert of bepaalde voorwaarden WAAR zijn. Deze wordt gebruikt voor logische tests en kan tot 255 voorwaarden verwerken. De syntaxis van de functie is =OR(logisch1, [logisch2], …) . Deze wordt vaak gecombineerd met andere functies zoals ALS en EN voor complexe besluitvormingsprocessen.
De operatoren kun je bijvoorbeeld als volgt toepassen =ALS(A1<>0;”Goed”;”Fout”). Deze formule retourneert 'Goed' als de waarde in cel A1 niet gelijk is aan 0. Op het moment dat de waarde wel gelijk is aan 0, dan retourneert de formule 'Fout'.
Gebruik de functie AANTAL om het aantal items in een getallenveld te krijgen dat zich in een bereik of matrix van getallen bevindt . U kunt bijvoorbeeld de volgende formule invoeren om de getallen in het bereik A1:A20 te tellen: =AANTAL(A1:A20). In dit voorbeeld is het resultaat 5 als vijf van de cellen in het bereik getallen bevatten.
Met een formule wordt een berekening of worden andere acties uitgevoerd op de gegevens in uw werkblad. Een formule begint altijd met een gelijkteken (=), dat kan worden gevolgd door getallen, wiskundige operatoren (zoals een plus- of minteken) en functies waarmee de kracht van een formule echt tot zijn recht komt.
Voor eenvoudige formules typt u gewoon het isgelijkteken gevolgd door de numerieke waarden die u wilt berekenen en de wiskundige operatoren die u wilt gebruiken : het plusteken (+) om op te tellen, het minteken (-) om af te trekken, het sterretje (*) om te vermenigvuldigen en de schuine streep (/) om te delen.
U doet dit als volgt: Klik in het Excel-menu op Voorkeuren.weergeven .Schakel onder Weergeven in werkmap het selectievakje Formules in.
Wanneer een formule niet wordt berekend, moet u controleren of automatische berekening is ingeschakeld in Excel. Formules worden niet berekend als handmatige berekening is ingeschakeld.
Voor een eenvoudige formule hoeft u alleen het gelijkteken te typen, gevolgd door de numerieke waarden die u wilt berekenen en de wiskundige operatoren die u wilt gebruiken: het plusteken (+) om op te tellen, het minteken (-) om af te trekken, het sterretje (*) om te vermenigvuldigen en de schuine streep (/) om te ...
Als je kind in groep 7 met de procenten begint, leert het eerst bovenstaande percentages in combinatie met de breuken. Je kind leert dat je 10% kunt uitrekenen door het getal door 10 te delen. Voorbeeld: Op een broek van €85,00 krijg je 10% korting.
Typ in cel B1 “=0,05*A1” . Ervan uitgaande dat het oorspronkelijke getal in A1 staat en u het resultaat in B1 wilt plaatsen.
Bij een macht van 10 is de exponent gelijk aan het aantal nullen. Zo is 103 = 1.000 en 106 = 1.000.000. De macht van 10 wordt gebruikt om getallen in de wetenschappelijke notatie te zetten.
Antwoord: 1/4 tot de macht 2 is 1/16 of 0,0625 . Laten we de gegeven vraag oplossen door de exponentregels te gebruiken. Hierbij is 2 de macht van de uitdrukking en 1/4 wordt de basis genoemd. ⇒ 1/4 × 1/4 = 1/16 of 0,0625.
Machten kan je meestal niet optellen, behalve als het gelijksoortige termen zijn. Dat wil zeggen met hetzelfde grondtal en dezelfde exponent. x+x2+x3 kan je niet korter opschrijven omdat het geen gelijksoortige termen zijn. 2x2+3x2−x2 kan je schrijven als 4x2 omdat het hier gaat om gelijksoortige termen.