De formule voor deviatie is: d = x – x̄. Hierbij is x̄ het gemiddelde en x de waarde van een individuele meting. Om de standaardafwijking te berekenen, moet je vervolgens alle deviaties kwadrateren en bij elkaar optellen (het Σ-teken in de formule betekent dat je de waarden bij elkaar optelt).
De gemiddelde absolute afwijking is het gemiddelde van de absolute waarden van de afwijking van elke meting ten opzichte van het gemiddelde van de gegevensset. De gemiddelde absolute afwijking geeft een indicatie van de spreiding van een gegevensset in het geval de variantie of standaardafwijking niet voldoet.
De gemiddelde absolute afwijking van een groep getallen bereken je als volgt: Bereken het gemiddelde van alle getallen/waarnemingen de gegevensset. Bereken van elk getal/waarneming de (absolute) afwijking t.o.v. dit gemiddelde. Bereken tenslotte het gemiddelde van deze afwijkingen.
Gemiddelde Dit is het rekenkundige gemiddelde en wordt berekend door een groep getallen toe te voegen en vervolgens te delen door het aantal getallen. Het gemiddelde van 2, 3, 3, 5, 7 en 10 is bijvoorbeeld 30 gedeeld door 6, wat 5 is.
De standaardafwijking of standaarddeviatie (vaak aangeduid met de Griekse letter σ voor de populatie en s voor de steekproef), een begrip in de statistiek, is een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling of populatie.
De formule voor deviatie is: d = x – x̄. Hierbij is x̄ het gemiddelde en x de waarde van een individuele meting. Om de standaardafwijking te berekenen, moet je vervolgens alle deviaties kwadrateren en bij elkaar optellen (het Σ-teken in de formule betekent dat je de waarden bij elkaar optelt).
Stel je hebt 95% gekozen. Bereken de foutmarge. Je kunt de foutmarge vinden middels de volgende formule: Za/2 * σ/√(n). Za/2 = betrouwbaarheidscoëfficient, waarbij a = betrouwbaarheidsniveau, σ = standaarddeviatie en n = steekproefgrootte.
70% normering voldoende 6.
Als je het gemiddelde van een aantal getallen wilt uitrekenen, tel je alle getallen bij elkaar op en je deelt het totaal door het aantal getallen.
Eindcijfers alle vakken, in je afgeronde eindcijfers mogen je laagste cijfers niet te laag zijn: Op VMBO-T moet je alles hoger hebben dan een 6, of een 4 of twee 5'en compenseren met een 7. Op HAVO en VWO mag je maximaal een 4 en een 5 hebben, maar het gemiddelde van je eindcijfers moet dan wel hoger zijn dan 6.0.
De procentuele mogelijke meetfout is de onnauwkeurigheid gedeeld door de gemeten waarde, vermenigvuldigd met 100%.
De variantie (variance) is een maat die iets zegt over de spreiding in een dataset. Hoe meer de data verspreid zijn, hoe groter de variantie ten opzichte van het gemiddelde.
Bij een grote standaarddeviatie is de spreiding van de waarden rond het gemiddelde groter. Een kleine standaarddeviatie impliceert dat de spreiding rond het gemiddelde kleiner is.
De standaardafwijking geeft de spreiding van de antwoorden op de vragenlijst rondom het gemiddelde aan.
De standaardafwijking (of standaarddeviatie) vind je door van elk waarnemingsgetal het verschil met het gemiddelde te bepalen en dat getal te kwadrateren. Die kwadraten tel je op en je deelt ze door het totale aantal waarnemingen.
Het gemiddelde geeft inzicht in hoe goed of slecht de leerlingen in een klas het proefwerk heeft gemaakt. Om een gemiddelde te berekenen tel je alle cijfers bij elkaar op en dit getal deel je dan door het totaal aantal cijfers.
Tel alle getallen op. Deel het resultaat door het aantal getallen in de getallenreeks.
Als je de helft van een getal wil uitrekenen, deel je dit getal door twee.
Ook het vijfde jaar (pre examenjaar) wordt genoemd als zwaar jaar. Maar als je het vierde jaar goed doorkomt zal het vijfde ook wel lukken.
Voldoende wil zeggen: 5,5 of hoger.
Het gemiddelde van al je cijfers op het centraal examen is een 5,5 of hoger (voldoende). Je voldoet aan de kernvakkenregel. Dit houdt in dat je maximaal één 5 als eindcijfer mag staan voor de kernvakken Nederlands, Engels of Wiskunde. Het gemiddelde van al je eindcijfers is een 6 of hoger (voldoende).
Deel de som door het aantal getallen in je steekproef (n).
De gegevensverzameling met proefwerkcijfers (10, 8, 10, 8, 8 en 4) bestaat uit zes getallen. Daarom geldt: n = 6. De som van alle proefwerkcijfers in het voorbeeld was 48. Je moet dus 48 door n delen om het gemiddelde uit te rekenen.
Als je betrouwbaarheidsinterval voor een correlatie of regressie nul bevat, betekent dit dat er een grote kans bestaat dat je geen correlatie vindt in je data als je het experiment nog een keert uitvoert. In beide gevallen zul je ook een hoge p-waarde vinden bij je statistische test.
Strikt genomen is de p-waarde een maat voor de kans dat de nulhypothese ten onrechte is verworpen (en het gevonden verschil tussen onderzoeksgroepen dus in werkelijkheid op toeval berust). Praktisch gezien is de p-waarde een waarde tussen 0 en 1, die wordt bepaald door middel van een statistische toets.