Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Als je bij de eindletter van een voltooid deelwoord twijfelt tussen de t of de d denk je er een e achter; je hoort dan welke je moet kiezen. Hoor je dit niet goed, gebruik dan de SpelSpiekerApp. Voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen op een –n. Een voltooid deelwoord eindigt dus altijd op een t, d of n.
Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de sterke werkwoorden. Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een t of d bij de zwakke werkwoorden.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d.Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Of het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, wordt bepaald door de slotklank van de stam. De stam van een werkwoord vinden we door -en van de infinitief af te nemen.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord op een -d of -t eindigt, kan je kind 't kofschip gebruiken. Haal hiervoor eerst -en van het hele werkwoord af. Als de laatste medeklinker van het woord niet in 't kofschip zit, krijgt het werkwoord een d, anders schrijf je een t.
Geen enkel voltooid deelwoord eindigt op -DT, ook niet als je dat wel denkt te horen zoals: ik heb gewed, van werkwoord: wedden met stam: (ik) wed. Alleen in de tegenwoordige tijd vervoeg je met -DT: hij wedt.
Regelmatige werkwoorden
Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz.
Je schrijft de verleden tijd dus door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d of t eindigt, krijg je dus dubbel-d of dubbel-t: ik antwoord – ik antwoordde – wij antwoordden; ik sport – ik sportte – wij sportten.
Als de laatste letter van de stam van het werkwoord voorkomt in “'t exkofschip“, zoals bij de stam van het werkwoord werken (werk), dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t: gewerkt.
ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht. de gedouchte man.
Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont- en eindigt op –d, -t of –en. Bijvoorbeeld: 'gegeten' en 'gefietst'. Om te bepalen of een voltooid deelwoord met een –d of een –t moet, kan je 't kofschip gebruiken. 't Kofschip bevat de medeklinkers t, f, k, s, ch en p.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Als de laatste letter van de stam van het werkwoord voorkomt in “'t exkofschip“, zoals bij de stam van het werkwoord werken (werk), dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t: gewerkt.
In de tegenwoordige tijd schrijf je altijd een t bij de derde persoon enkelvoud: hij gelooft. Zoals het ook is: hij werkt, hij past, hij geeft etc. Dat je het voltooid deelwoord met een d schrijft, kun je controleren via de verleden tijd.
Om te bepalen of je een d of een t gebruikt in het voltooid deelwoord, gebruik je net als bij de verleden tijd de regel van 't kofschip. Dus, als het werkwoord eindigt op -ten, -ken, -fen, -sen, -chen of -pen (en ook -xen), dan gebruik je ge + ik-vorm + t.
Werkwoord. Ik wachtte. Jij wachtte. Hij, zij, het wachtte.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
De correcte vervoegingen zijn u vindt en vindt u.
U vindt de weg wel.
Als je van een werkwoord niet weet of je er een 't' aan moet schrijven, dan vervang je dat werkwoord door 'smurfen'. Als er een 't' is bij smurfen (bv.: smurft), dan schrijf je ook een 't' bij het andere werkwoord. Met deze voorbeelden wordt het duidelijk: Word(t) eens volwassen!
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin. Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.
Een voltooid deelwoord begint meestal met ge-, maar ook vaak met be-, ver- of ont-. Een voltooid deelwoord eindigt op: -d (regelmatig) -t (regelmatig)