Het doel van een conclusie is om je centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Begin daarom je conclusie met het herhalen van deze onderzoeksvraag. Vervolgens presenteer je de deelconclusies die je trekt op basis van de resultaten van je onderzoek waarmee je een antwoord hebt gegeven op je deelvragen.
Je hoofdvraag beantwoord je pas in je conclusie. Je deelvragen worden zo in chronologische volgorde (van 1 tot bijvoorbeeld 5) beantwoord. Als je eerst antwoord geeft op deelvraag 3 en daarna pas op 1, dan is de volgorde nog niet logisch.
De eerste stap om tot een juiste onderzoeksvraag te komen is het beantwoorden van de vraag 'waarom ga je onderzoeken, evalueren of monitoren? ' Het beantwoorden van deze vraag geeft je een beeld van het soort onderzoeksvraag dat je gaat stellen, welke informatie je nodig hebt en welke antwoorden je nodig hebt.
Een goede hoofdvraag begint ook niet met 'hoe komt het' of 'waarom' en is niet te beantwoorden met 'ja' of 'nee'. Formuleer ook geen normatieve vraag (meningsvraag), deze wordt vaak niet goedgekeurd door je begeleider omdat je als onderzoeker objectief dient te zijn.
Onderzoeksvragen zijn de vragen die je in je scriptie beantwoordt. Deze vragen geven structuur aan de scriptie. De soort onderzoeksvragen die je stelt, hangen bovendien sterk samen met het soort onderzoek dat je doet. De belangrijkste onderzoeksvraag waarop je antwoord geeft, is de hoofdvraag.
Een onderzoeksvraag bestaat uit twee of meer constructen waartussen een verband wordt verondersteld. Dit verband is bepalend voor het soort analyse (kwalitatief of kwantitatief) dat jij gaat uitvoeren. De structuur van je onderzoeksvraag is dus bepalend voor je onderzoeksmethode.
In een hypothese formuleer je al een verwachte uitkomst; het antwoord dat je verwacht nadat je onderzoek hebt gedaan. Je gaat uit van een bepaalde stelling en onderzoekt vervolgens of die stelling klopt (of niet). Een hypothese is daarmee een veronderstelling; een voorspelling; het is een voorlopig idee over gedrag.
* Je onderzoeksvraag moet enkelvoudig zijn
De vraag Wat zijn de resultaten van Epo en hoe zijn die te verklaren is samengesteld, wat je al kunt zien aan het woordje 'en': het zijn in feite 2 vragen en dus ook 2 onderzoeken.
Er zijn verschillende typen hoofdvragen. Sommige beginnen met “in hoeverre”, andere met “wat”, of “welke”. Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat je een goed antwoord kan geven op de hoofdvraag. Het type vraag doet er daarom ook toe.
Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen, zoals beschrijvende en verklarende vragen. En er zijn evaluatieve vragen en voorspellende en voorschrijvende onderzoeksvragen.
Beschrijf per deelvraag de meest relevante en belangrijke uitspraken of gedragingen. Bij kwantitatieve resultaten (uit enquêtes en/of experimenten) heb je cijfermatige gegevens verzameld. Bespreek de uitkomsten, gemiddelden en metingen die bij elke deelvraag relevant zijn om deze te beantwoorden.
Je deelvragen beantwoord je (afhankelijk van je onderzoeksmethode) in het theoretisch kader of in de resultatensectie.
Dat zijn vragen die erop gericht zijn om perspectief te ontwikkelen op onderwerpen die belangrijk zijn voor mensen en waaruit actie voortkomt. Het zijn normatieve vragen, waarbij je vraagt naar wat er werkt, wat belangrijk is, wat gewaardeerd wordt en waar mensen meer van willen.
Er is geen vast aantal deelvragen dat je moet opstellen. Wel is het zo dat hoe complexer je onderwerp is, hoe meer deelvragen je nodig zult hebben. Probeer je te beperken tot 4 à 5 deelvragen. Als je er (veel) meer nodig hebt, moet je wellicht je hoofdvraag vereenvoudigen of beter afbakenen.
Betrouwbaarheid en validiteit zijn sterk aan elkaar gerelateerd, maar duiden op verschillende kwaliteiten van het onderzoek. Zo kan een meting betrouwbaar zijn, zonder valide te zijn. Daarentegen is een valide meting doorgaans ook betrouwbaar.
Een goede hypothese vloeit voort uit de deelvragen van je onderzoek, wordt geformuleerd in de vorm van een specifieke stelling, en zijn falsifieerbaar. Zie hier een voorbeeld van een hypothese of van alternatieve hypothese. Lees hier hoe we je begeleiden met het opstellen van de hypothesen in je scriptie.
Een empirische vraag gaat over hoe iets (verschijnsel, gebeurtenis, ontwikkeling) in elkaar zit, welke ontwik- keling het heeft doorgemaakt, wat de functie ervan is of was, wat de moge- lijkheden ervan zijn of waren.
De onderzoeksvragen moeten onderzoekbaar zijn met de materialen, mogelijkheden en ruimtes binnen de school. Door dit aan te geven, blijven de vragen realistisch en uitvoerbaar. Let erop dat de leerlingen hun verzamelde data goed vastleggen zodat ze een goede conclusie kunnen trekken.
Je probleemstelling beschrijft het probleem dat onderzocht wordt. De doelstelling geeft aan waar het onderzoek inzicht gaat verkrijgen. De hoofdvraag (of centrale onderzoeksvraag) is de vraag met betrekking tot het probleem waarop je scriptie een antwoord geeft.
SMART is een acroniem voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden. Een doelstelling is SMART wanneer aan alle letters van het acroniem wordt voldaan.