Deze
Een rechthoek is een meetkundig figuur in het platte vlak met vier zijden en vier rechte hoeken. Twee overliggende zijden zijn even lang. Een rechthoek is een bijzondere vorm van een vierhoek.
Een ruit is een bijzondere parallellogram. Alle zijden van een ruit zijn namelijk even lang. De diagonalen staan loodrecht op elkaar, delen de hoeken middendoor en zijn de symmetrieassen van de ruit.
Bij een ruit zijn alle zijden even lang en de twee paar zijden evenwijdig. Een vierkant heeft altijd vier gelijke hoeken van 90° en vier gelijke zijden die per twee evenwijdig zijn. Een rechthoek en een ruit zijn allebei een trapezium en een parallellogram, maar een rechthoek is geen ruit en een ruit geen rechthoek.
In de meetkunde is een vierkant een regelmatige veelhoek met vier gelijke zijden en vier rechte hoeken tussen die zijden. een ruit waarvan een hoek recht is. De andere drie hoeken zijn dan noodzakelijk ook recht. een rechthoek waarvan alle zijden even lang zijn.
Er is betekenisverschil. Een ruit is een bijzonder parallellogram waarin de overstaande zijden niet alleen evenwijdig zijn, maar ook nog gelijk. Een vierkant is niet alleen een bijzondere ruit (gelijke hoeken) maar ook een bijzonder parallellogram (zijden loodrecht op elkaar).
Een vierkant is een vierhoek met gelijke zijden en rechte hoeken.
Een ruit is in de meetkunde een vierhoek waarvan de vier zijden even lang zijn. De tegenover elkaar gelegen hoeken zijn gelijk aan elkaar.
Is er dan geen verschil tussen ruiten en vierkanten? Een vierkant is dus sowieso een ruit, maar met iets extra! En daarom heeft men deze speciale ruit een eigen naam gegeven namelijk 'vierkant' .
Een ruit is een bijzondere parallellogram. Alle zijden van een ruit zijn namelijk even lang. De diagonalen staan loodrecht op elkaar, delen de hoeken middendoor en zijn de symmetrieassen van de ruit.
Een vierkant heeft vier gelijke zijden, een rechthoek niet. Een ruit heeft vier gelijke zijden, een vlieger niet. Een rechthoek heeft rechte hoeken, een parallellogram niet.
De zijdelengte van de ruit is gelijk aan de wortel van ((e/2)²+(f/2)²), zoals volgt uit de stelling van Pythagoras. De oppervlakte is gelijk aan e*f/2.
De schuine zijde wordt ook wel eens de langste zijde, of de hypotenusa genoemd. Bij de stelling van Pythagoras kan je de schuine zijde berekenen wanneer je de 2 rechthoekszijden weet. De stelling wordt vaak aangegeven als a2 + b2 = c2. Hierin zijn a en b de rechthoekszijden en c de schuine zijde.
Een vierhoek is een figuur met vier hoeken. Voorbeelden van een vierhoek zijn een rechthoek, een vierkant en een ruit. Een vierhoek kan draai symmetrisch zijn. Als een figuur draai symmetrisch is kan het figuur om een punt draaien met een hoek die kleiner is dan 360 graden om precies hetzelfde figuur te krijgen.
Een ruit is lijnsymmetrisch met twee symmetrieassen, puntsymmetrisch en draaisymmetrisch met een kleinste draaihoek van 180∘ .
Ruit - Een vierhoek met vier gelijke zijden.
Een vierkant is een bijzondere rechthoek. Het vierkant heeft 4 zijden die precies even lang zijn en 4 rechte hoeken. Een vierkant is dus wel een rechthoek, maar niet iedere rechthoek is een vierkant. Een parallellogram is een vierhoek waarvan beide paren van overstaande zijden evenwijdig en even lang zijn.
Een vierkant is een vierhoek met vier gelijke zijden en vier gelijke hoeken. Bij een vierkant snijden de diagonalen elkaar middendoor en staan ze loodrecht op elkaar. De diagonalen zijn even lang.
Teken een lijn die begint bij punt A en maak een hoek van 60 graden met AB. Teken een lijn van punt B naar punt D, zodat de lijn even lang is als lijn AC. Teken een lijn van punt C naar punt D, zodat er een ruit ontstaat.
De vierkant: heeft altijd vier hoeken van 90°. Bij elkaar zijn de hoeken 360°. De rechthoek: heeft net als de vierkant vier hoeken van 90°. De driehoek: heeft altijd 3 hoeken, maar dit kunnen rechte, scherpe of stompe hoeken zijn.
Een vierhoek heeft bijvoorbeeld 4 hoekpunten en 4 zijden, een vijfhoek heeft 5 hoekpunten en 5 zijden en een zeshoek heeft 6 hoekpunten en 6 zijden. In deze theorie leer je hoe je in vlakke figuren hoeken kunt benoemen, zijden kunt benoemen en wat een diagonaal is.
De hoekpunten zijn met letters aangegeven en wij beginnen linksonder met hoekpunt A. Rechtsonder ligt hoekpunt B, rechtsboven ligt hoekpunt C en linksboven ligt hoekpunt D. Dit is het vierkant ABCD.
De door de zijden gevormde hoeken heten de hoeken van de vierhoek. Gebruikelijk is alleen vierhoeken te beschouwen waarvan de hoeken uitspringend (kleiner dan 180º) zijn. Dergelijke vierhoeken worden ook wel convexe vierhoeken genoemd (in tegenstelling tot concaaf).