Er zijn twee vormen van dyslexie te onderscheiden. Ten eerste de ontwikkelingsdyslexie. Hierbij ontwikkelt de leesvaardigheid, als gevolg van een mankement in de hersenontwikkeling, niet vlekkeloos. Wat er precies misgaat in de hersenen van dyslectische kinderen is nog niet helemaal duidelijk.
Dyslexie is de algemene term voor ernstige lees- en/of spellingproblemen, die internationaal ook wordt gebruikt. Ernstige dyslexie (ED) is een Nederlandse term, die vooral met regelgeving voor vergoede zorg in Nederland te maken heeft (tot 1 januari 2022 werd gesproken van EED, Ernstige Enkelvoudige Dyslexie).
Er is sprake van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) als de leerachterstand in lezen en/of spellen erg groot is, ondanks extra instructie op school. Ook moet er in onderzoek zijn aangetoond dat er sprake is van ernstige dyslexie. Een orthopedagoog of psycholoog kan vaststellen of iemand ernstige dyslexie heeft.
Het klopt dat mensen met dyslexie op sommige taken bij een IQ-test als groep minder goed presteren.
In de eerste drie leerjaren van havo en vwo zijn zowel Frans als Duits verplicht. Er kan geen ontheffing worden verleend aan leerlingen met dyslexie (artikel 21), maar een aangepast programma is wel mogelijk voor Frans en/of Duits, die wordt ook wel gedeeltelijke dispensatie genoemd (zie hieronder).
Dyslexie is een psychisch probleem. Artikel 2.3 van de Jeugdwet beperkt de voorzieningenplicht niet tot problemen vanwege EED en sluit andere vormen van dyslexie ook niet uit. In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt een definitiebepaling van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen gegeven.
Dyslexie heeft niets te maken met intelligentie, het komt voor bij zowel mensen met hoge, gemiddelde of lage intelligentie. Vaak wordt dyslexie geconstateerd als er verder geen andere oorzaken worden gevonden voor lees– en schrijfproblemen.
Dyslectici maken meer spelfouten dan leeftijdsgenoten: 'luisterfouten', (bijv. verspeken in plaats van verspreken), 'onthoudfouten' (bijv. ou-au of ei-ij) of regelgebaseerde fouten (bijv. dt-fouten).
Er gaat iets mis in de aanleg van de hersenen waardoor de linker hersenhelft langzamer ontwikkelt dan de rechter helft. Een deel van de informatieverwerking in de hersenen verloopt niet snel genoeg. Verlaagde activiteit in de hersengebieden voor woordherkenning en woordanalyse.
Dyslexie en hoogbegaafdheid
Kinderen die zowel hoogbegaafd als dyslectisch zijn, zijn vaak te herkennen aan de volgende signalen: Veel spellingsfouten. Wel goed mondeling taalgebruik, maar schriftelijk wel problemen. Negatief beïnvloede prestaties (verveling, faalangst, enz.)
Behandeling. Dyslexie is een persisterend probleem. Dit betekent dat de leerstoornis nooit weg zal gaan en niet te genezen valt. Behandelingen en therapieën kunnen het probleem niet voor 100% oplossen, maar ze kunnen wel helpen in het leren omgaan met dyslexie.
De dyslexie zal nooit helemaal overgaan. Het is aannemelijk dat de leerling nog steeds in aanmerking komt voor ondersteuning op niveau 2, en wellicht ook op niveau 3. Met de behandelaar kan worden afgestemd over de manier van oefenen en welke materialen daarvoor geschikt zijn.
Er zijn twee vormen van dyslexie te onderscheiden. Ten eerste de ontwikkelingsdyslexie. Hierbij ontwikkelt de leesvaardigheid, als gevolg van een mankement in de hersenontwikkeling, niet vlekkeloos. Wat er precies misgaat in de hersenen van dyslectische kinderen is nog niet helemaal duidelijk.
Mensen met fonologische dyslexie hebben moeite met het koppelen van letters aan klanken van woorden en van woorden in zinnen. En als ze al daarmee moeite hebben, zijn alle verdere stappen in het leren lezen moeilijker en ontstaat er vaak een opeenstapeling van lees-problemen.
Het DCD2-gen ligt op het zesde chromosoom, in een gebiedje waarvan al langer bekend was dat het bij dyslexie betrokken is.
Mensen met dyslexie zijn over het algemeen goed in het waarnemen van de dingen in hun omgeving, het zien van grote gehelen maar ook van details die anderen niet altijd opvallen. De meeste dyslectici denken ook op een sterk visuele (en minder talige) manier.
Dyslexie gaat nooit over. Je kunt wel leren om er minder last van te hebben. Daarnaast kan het veel oefenen helpen om steeds iets beter te worden in het lezen en spellen. Niet ieder kind met dyslexie heeft veel moeite met zowel het lezen als de spelling.
Vergoeding dyslexieonderzoek
Dyslexieonderzoek wordt in ons land vergoed voor kinderen op de basisschool van 7 tot en met 12 jaar die voldoen aan de criteria voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat een kind EED heeft dan wordt ook de behandeling vergoed.
Het antwoord hierop is ja. Het is opvallend dat er zo veel vragen zijn over het vaststellen van dyslexie bij hoogbegaafde kinderen. Dyslexie staat namelijk los van intelligentie en er is dus geen verschil met beneden gemiddeld of gemiddeld begaafde kinderen bij het vaststellen van dyslexie.
Ten eerste kun je problemen hebben met het herkennen van het visuele woordbeeld. Daarnaast kun je ook moeite hebben met het begrijpen van taal en klanken. Veel kinderen overwinnen hun dyslectische problemen, maar kunnen als volwassenen subtiele problemen met lezen en schrijven hebben.
Dyslexie is erfelijk. Een kind waarvan één van de ouders dyslectisch is heeft 54 tot 75 procent kans om zelf ook dyslexie te krijgen. Het zal dan grote moeite hebben om te leren lezen en schrijven.
Moeite met nauwkeurig lezen (in verhouding tot klasgenoten) Moeite met het herkennen van letters en klanken en het opschrijven ervan. Moeite met woordvinding (meer tijd nodig om op woorden te komen) Probeert vaak lezen zoveel mogelijk te vermijden omdat het zoveel inspanning kost.
' Een leerstoornis kan verstrekkende gevolgen hebben voor het welbevinden van een kind. Weinig zelfvertrouwen en onzekerheid kunnen leiden tot de overtuiging 'ik kan niets' met faalangst of juist clownesk gedrag en stoerdoenerij tot gevolg. Zo leidt een leerstoornis tot een gedragsprobleem.
Naast het niveau van lezen en spellen wordt ook gekeken naar een aantal factoren, die de gesignaleerde lees- en spellingproblemen kunnen verklaren. De taken die worden afgenomen meten onder andere fonologische vaardigheden, snel benoemen en kennis van de letter-klankkoppelingen.