In het lichaam zijn vier soorten weefsels te onderscheiden: het epitheelweefsel (dekweefsel), het bindweefsel, het spierweefsel en het zenuwweefsel. Van deze vier verschillende weefseltypen bestaan vele subtypen. Alle weefsels bestaan uit cellen en matrix. De matrix bestaat uit grondsubstantie en eiwitten.
Zenuwcellen: de zenuwcellen geleiden elektrische impulsen. Kraakbeencellen: deze cellen zorgen voor flexibiliteit en stevigheid in het kraakbeen. Botcellen: de botcellen zorgen voor stevigheid. Dwarsgestreepte spiercellen: deze cellen zorgen voor de beweging in de skeletspieren.
De vier rijken
De cellen van planten, dieren, schimmels en bacteriën, zijn namelijk verschillend. Ze verschillen in grootte en bevatten niet allemaal dezelfde organellen. Een belangrijk onderscheid is het wel of niet aanwezig zijn van een celkern.
De levende wezens op aarde zijn verdeeld over vier rijken: bacteriën, schimmels, planten en dieren. Let op: virussen zijn geen levende wezens en behoren daarom niet tot een van de rijken. Ze bestaan ook niet uit cellen. Bacteriën, schimmels, planten en dieren bestaan overigens wel uit cellen.
Het grootste verschil tussen eukaryoten en prokaryoten is het hebben van een celkern. Prokaryoten hebben geen celkern, het DNA ligt gewoon los in de cel.Eukaryoten hebben wel een celkern waarin het DNA zich bevindt. Daarnaast hebben prokaryoten vaak minder organellen dan eukaryoten en zijn ze minder ingewikkeld.
De bouw van eiwitten verloopt bij archaea hetzelfde als bij eukaryoten (meercelligen), terwijl dit proces bij bacteriën echt specifiek is voor de groep bacteriën alleen. De celwand van archaea zijn specifiek voor archaea wat dus ook een verschil is met bacteriën.
Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
Er zijn een aantal kenmerken waarop organismen worden ingedeeld in de vier rijken. Men kijkt of er een celwand, een celkern en bladgroenkorrels aanwezig zijn. Soms kan niet ieder organisme worden ingedeeld. De vier rijken die we onderscheiden zijn het plantenrijk, het dierenrijk, het schimmelrijk en het bacteriën-rijk.
Indeling van bacteriën
Levende organismen worden onderverdeeld twee hoofdgroepen: de Eukaryoten en de Prokaryoten. Eu betekent 'echt', karyos betekent 'kern' en pro betekent 'voor'. Eukaryoten hebben een echte celkern en bij Prokaryoten ligt het genetisch materiaal los in de cel.
Dierlijke cellen hebben geen celwand, maar alleen een celmembraan.
Een bacterie heeft geen celkern en is dus een prokaryoot: het erfelijk materiaal ligt los in het cytoplasma. Het DNA bestaat meestal uit één enkel ringvormig chromosoom, vaak vergezeld van een of meer plasmiden, die eveneens genetische informatie bevatten.
Een eicel is de grootste cel die we kennen van het menselijk lichaam (op de zenuwcellen na). Deze is ongeveer 0,2 mm groot en daarom zichtbaar met het blote oog. Een eicel is dus ongeveer 60.000 keer groter dan een spermacel.
Bacteriën en archaea zijn procaryoten. Meestal zijn prokaryoten heterotroof.
Alle planten, dieren, schimmels, plus de eencellige protisten zijn eukaryoten.
Hoeveel cellen telt ons lichaam? Het menselijk leven begint met één bevruchte eicel, maar daarna gaat het aantal cellen razendsnel omhoog. We tellen er tegen dat we volwassen zijn zo'n 30 tot 37,2 biljoen — of dus meer dan 30.000 miljard. Ter vergelijking: onze melkweg telt 'maar' 100 miljard sterren.
De kleinste eenheid van het leven is de cel. Al het leven op aarde bestaat uit cellen. Voor sommige levensvormen is één cel genoeg, zoals bacteriën of gist. Planten en dieren daarentegen zijn conglomeraten van immense hoeveelheden cellen.
Op nummer 1 van de lijst staat volgens de organisatie de Acinetobacter baumannii, een ziekenhuisbacterie. Vooral de luchtwegen en de longen worden aangetast door de bacterie. Maar ook salmonella, staphylociccus aureus of Neisseria gonorrhoeae komen op de lijst voor.
Een dierlijke cel heeft geen celwand en dus ook geen turgor. Wanneer een dierlijke cel te veel opzwelt, zal deze kapot knappen. Wanneer de osmotische waarde buiten de cel hoger is, zullen zowel de plantencel als de dierencel water naar buiten diffuseren.
Archaea (enkelvoud archaeon) vormen een domein van eencellige micro-organismen. Archaea zijn prokaryote levensvormen: ze hebben geen celkern en bevatten weinig andere cellulaire structuren. De archaea werden traditioneel geclassificeerd als bacteriën en kregen daarbij de naam archaebacteriën.
Het grootste verschil tussen eukaryoten en prokaryoten is het hebben van een celkern. Prokaryoten hebben geen celkern, het DNA ligt gewoon los in de cel. Eukaryoten hebben wel een celkern waarin het DNA zich bevindt. Daarnaast hebben prokaryoten vaak minder organellen dan eukaryoten en zijn ze minder ingewikkeld.
Bij de indeling van de vier rijken worden kenmerken van cellen gebruikt deze kenmerken zijn, celkernen, celwanden, bladgroenkorrels. Bacteriën hebben geen celkern.
Op de middelbare school leren we bij biologie dat levende wezens zich onderscheiden van de levenloze natuur doordat ze voldoen aan zeven kenmerken: ademen, voeden, uitscheiden, bewegen, groeien, waarnemen en voortplanten.
Bacteriën zijn eencellige micro-organismen zonder celkern. Hierdoor behoren bacteriën dus tot de prokaryoten.
De dieren (Animalia) vormen een rijk van meercellige levende wezens die tot de eukaryoten behoren. Dieren zijn een zeer diverse groep levensvormen die zich voeden met organisch materiaal, zuurstof ademen, en zich in de regel geslachtelijk voortplanten.