Globaal bekeken zijn er drie soorten cellen op aarde. Cellen zonder kernen, cellen met kernen en cellen met celwanden. De cellen zonder kernen behoren toe aan organismen uit het rijk der bacterien. De cellen van alle andere organismen hebben wel een kern.
Een aantal klassieke celtypen bij planten zijn meristeemcellen, parenchymcellen, xyleem- en floëemcellen, sklerenchymcellen, en collenchymcellen. Voorbeelden van celtypen bij schimmels zijn: hymeniumcel en cystide.
Weefsels zijn opgebouwd uit heel kleine bouwstenen: cellen. Dit zijn de cellen van je opperhuid. Cellen zijn zo klein dat je ze alleen met een microscoop kunt bekijken. Er zijn veel verschillende soorten cellen: bloedcellen, spiercellen, zenuwcellen, dit is een eicel..
In de histologie onderscheidt men vier hoofdtypen van weefsel: epitheel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Epitheel bestaat voornamelijk uit cellen; epitheel bevat weinig tussenstof.
Hoeveel cellen telt ons lichaam? Het menselijk leven begint met één bevruchte eicel, maar daarna gaat het aantal cellen razendsnel omhoog. We tellen er tegen dat we volwassen zijn zo'n 30 tot 37,2 biljoen — of dus meer dan 30.000 miljard. Ter vergelijking: onze melkweg telt 'maar' 100 miljard sterren.
Stel je even voor, elk volwassen mens telt duizenden miljarden cellen opgebouwd uit meer dan 200 verschillende celtypen. Allemaal afkomstig van slechts één enkele totipotente cel, de bevruchte eicel. Tijdens de embryonale fase ontstaat hieruit een groepje pluripotente embryonale stamcellen (ES).
Eicellen zijn de grootste cellen in het menselijk lichaam. Ze zijn zo groot, dat ze zelfs met het blote oog te zien zijn. In contrast: een spermacel is de kleinste cel.
Een eicel is de grootste cel die we kennen van het menselijk lichaam (op de zenuwcellen na). Deze is ongeveer 0,2 mm groot en daarom zichtbaar met het blote oog. Een eicel is dus ongeveer 60.000 keer groter dan een spermacel. Een zenuwcel kan wel tot 1,5 meter lang zijn, van de ruggegraat tot onze tenen.
Je rode bloedcellen leven nog het langst, ongeveer vier maanden. Bloedplaatjes leven zo'n acht tot tien dagen en witte bloedcellen maar een paar dagen. Je lichaam moet dus voortdurend heel veel nieuwe cellen aanmaken.
Er zijn 3 soorten bloedcellen: Bloedplaatjes (trombocyten).Rode bloedcellen (erytrocyten).Witte bloedcellen (leukocyten).
Ook worden in de lever gifstoffen in het bloed afgebroken, zoals medicijnen en alcohol. Je bloed bestaat voor ongeveer de helft uit plasma. Bloedplasma bestaat voornamelijk uit vocht en eiwitten. De andere helft van je bloed bestaat uit bloedcellen, namelijk: rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
Weefsel = Groep cellen met dezelfde vorm en functie. Organen = Deel van een organisme met een specifieke bouw en functie. Orgaanstelsel = Groep van samenwerkende organen die samen een functie uitvoeren. Organisme = Een levend wezen.
Dierlijke cellen zijn gemakkelijk te herkennen omdat ze geen celwand hebben. Een cel zonder celwand is dus altijd dierlijk. Plantencellen zijn de enigen met bladgroenkorrels , dus zie je die groene stipjes in je cel, dan weet je al dat je met een plant te maken hebt.
Cellen van eukaryoten bestaan uit een celmembraan dat het cytoplasma omgeeft met daarin de celkern. Het cytoplasma bestaat uit cytosol waarin zich de celorganellen bevinden. In de cellen van bacteriën, schimmels en planten wordt de celmembraan nog omgeven door een extra, relatief dikke, celwand.
Mensen zijn ook eukaryoot. In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Een cel is de kleinste levensvorm die er bestaat. Alle organismen, of het nou planten, dieren, schimmels of bacteriën zijn, bestaan uit één of meerdere cellen.
Soms ontstaat kanker in weefsels of cellen die op verschillende plaatsen in het lichaam zitten. Dit heet niet-solide kanker. Niet-solide betekent: vloeibaar of los. Voorbeelden van niet-solide kankersoorten zijn: leukemie, lymfeklierkanker en multipel myeloom.
Kanker is een ongecontroleerde deling van lichaamscellen. De cellen kunnen niet meer stoppen met delen en groeien in omliggende weefsels. Soms zaaien ze uit naar andere delen van het lichaam. Kanker kan bijna overal in het lichaam ontstaan.
Huid. Het zwaarste orgaan is de huid, die bij een volwassene zo'n 3,6 kilo weegt. Hij schermt de inwendige organen af van de buitenwereld en houdt het milieu in het lichaam stabiel. De dunne darm heeft een 15 keer zo groot oppervlak als de huid.
Cellen vormen weefsel. Organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels. En in orgaanstelsels werken organen samen.
Je lichaam bestaat uit zo'n 300 verschillende celtypen die allemaal een andere levensduur hebben. Sommige cellen leven slechts een aantal uren of 2 tot 3 dagen, terwijl andere cellen 4 maanden of zelfs 8 tot 10 jaar leven.
Een cel bestaat uit een plasmamembraan waarin verschillende organellen zitten. Dat zijn kleine orgaantjes met allemaal een eigen functie. We hebben organellen zoals de celkern, mitochondriën, ribosomen, lysosomen, het endoplasmatisch reticulum en het golgi. De cel is gevuld met een vloeistof die cytoplasma heet.
De cellen voeren alle functies van het lichaam uit en vormen zo de basis van leven. In elke levende cel is een netwerk van meer dan duizend verschillende chemische reacties verantwoordelijk voor het genereren van energie en het samenstellen van de bouwstenen voor een nieuwe cel.